1988 - na de toetreding van Griekenland (1981), Spanje en Portugal (1986) worden de structuurfondsen ondergebracht bij het cohesiebeleid, dat is gebaseerd op de volgende beginselen:
nadruk op de armste, minst ontwikkelde gebieden
programmering over meerdere jaren
investeringen moeten deel uitmaken van een globale strategie
grotere rol voor plaatselijke en regionale partners
Budget: 64 miljard ECU
1994 - 1999
1993 - het verdrag van Maastricht introduceert drie nieuwigheden:
1993 - oprichting van het financieringsinstrument voor structurele aanpassingen in de visserij
1994-99 - het bedrag voor de structuur- en cohesiefondsen wordt verdubbeld tot een derde van de totale EU-begroting.
1995 - na de toetreding van Finland en Zweden wordt een speciale doelstelling gecreëerd voor dunbevolkte gebieden.
Budget: 168 miljard ECU
2000 - 2006
2000 - de 'Lissabonstrategie' ziet het licht: meer nadruk op groei, banen en innovatie; in het verlengde hiervan komen er nieuwe prioriteiten voor het cohesiebeleid.
2000-04 - het instrument voor voorbereiding op het EU-lidmaatschap biedt landen die op de wachtlijst staan voor toetreding tot de EU, financiële steun en know-how
2004 - uitbreiding met tien nieuwe landen: de bevolking van de EU stijgt met 20%, het bbp slechts met 5%
budget: € 213 miljard euro voor de toenmalige vijftien, leden € 22 miljard voor de tien nieuwe leden (periode 2004-06)
2007 - 2013
2007: Bulgarije en Roemenië treden toe tot de Europese Unie
2013: Kroatië wordt lid van de Europese Unie
Vereenvoudigde regels en structuren
Nadruk op transparantie en communicatie en nog meer focus op groei en werkgelegenheid als belangrijkste onderdelen van hervorming
Belangrijke investeringsgebieden (25 % van de begroting gereserveerd voor onderzoek en innovatie, en 30 % voor milieu-infrastructuur en maatregelen om klimaatverandering te bestrijden)