Statistics Explained

Archive:Statistieken over hernieuwbare energie

Gegevens van juni 2017. Recentste gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: september 2018.
Tabel 1: Primaire productie van hernieuwbare energie, 2005 en 2015
Bron: Eurostat (nrg_107a)
Tabel 2: Aandeel hernieuwbare energie in bruto binnenlands energieverbruik, 2015
(%)
Bron: Eurostat (nrg_100a) en (nrg_107a)
Figuur 1: Aandeel hernieuwbare energie in bruto-eindverbruik van energie, 2015 en 2020
(%)
Bron: Eurostat (nrg_ind_335a)
Figuur 2: Aandeel van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit, 2005 en 2015
(% van het bruto-energieverbruik)
Bron: Eurostat (nrg_ind_335a)
Figuur 3: Uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit, EU-28, 2005-2015
Bron: Eurostat (nrg_105a) en (nrg_ind_335a)
Figuur 4: Aandeel hernieuwbare energie in het brandstofverbruik voor vervoer, 2005 en 2015
(%)
Bron: Eurostat (nrg_ind_335a)

Dit artikel bevat recente statistieken over hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie (EU). Het gaat om de volgende hernieuwbare energiebronnen: windenergie; zonne-energie, d.w.z. (geconcentreerde) thermische en fotovoltaïsche energie; waterkracht; getijde-, golfslag- en oceaanenergie; geothermische energie; biobrandstoffen; hernieuwbaar afval.

Het gebruik van hernieuwbare energie heeft vele potentiële voordelen, zoals een lagere uitstoot van broeikasgassen diversifiëring van de energievoorraad en een verminderde afhankelijkheid van de markt voor fossiele brandstoffen (met name olie en gas). De groei van hernieuwbare energiebronnen kan ook de werkgelegenheid in de EU stimuleren, door het scheppen van banen in verband met nieuwe "groene" technologieën.

Belangrijkste statistische resultaten

Primaire productie

De primaire productie van hernieuwbare energie in de EU-28 in 2015 bedroeg 205 miljoen ton olie-equivalent (toe) — een aandeel van 26,7 % in de totale primaire energieproductie uit alle bronnen. De hoeveelheid in de EU-28 geproduceerde hernieuwbare energie steeg in totaal met 71,0 % tussen 2005 en 2015. Dit is een gemiddelde stijging van 5,5 % per jaar. Deze snelle stijging in de primaire productie van hernieuwbare energie kan worden afgezet tegen de primaire productie uit alle energiebronnen, aangezien de totale productie daalde met 15,2 % (of gemiddeld 1,6 % per jaar). Hiermee wordt het groeiende belang van hernieuwbare energie voor de energiemix van de EU benadrukt.

De grootste bron van hernieuwbare energie in de EU-28 in 2015 was vaste biobrandstof en herbruikbaarafval, bijna twee derde (63,5 %) van de primaire productie van hernieuwbare energie (zie tabel 1). Waterkracht leverde de op een na grootste bijdrage aan de hernieuwbare-energiemix (14,3 % van het totaal), gevolgd door windenergie (12,7 %). Hoewel het productieniveau relatief laag bleef, vond er een snelle groei plaats in de productie van wind- en zonne-energie, waarbij de laatste goed was voor 6,4 % van de energieproductie in de EU-28 in 2015. Geothermische energie droeg 3,2 % van het totaal bij. De productie van getijde-, golfslag- en oceaanenergie is momenteel zeer gering. Deze technologieën worden voornamelijk in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk toegepast.

De grootste producent van hernieuwbare energie in de EU-28 in 2015 was Duitsland, met een aandeel van 19,0 % van het totaal; Italië (11.5 %) en Frankrijk (10,4 %) waren de enige andere EU-lidstaten met dubbele cijfers, gevolgd door Zweden (9,0 %) en Spanje (8,2 %).

In Malta steeg de productie van hernieuwbare energie tussen 2005 en 2015 met gemiddeld 40,3 % per jaar, hoewel de absolute productie verreweg de laagste in de EU-28 bleef. In dezelfde periode was ook de toename in het Verenigd Koninkrijk en in België groter dan 10,0 % (beide 13,0 % per jaar). Hetzelfde gold voor Hongarije (10,5 %; de Hongaarse gegevens zijn aanzienlijk bijgesteld) en Ierland (10,4 %); de primaire productie van hernieuwbare energie steeg ook in Bosnië en Herzegovina relatief snel, met (14,1 % per jaar tussen 2005 en 2014). De groei van de primaire productie van hernieuwbare energie in de overige EU-lidstaten en derde landen bedroeg minder dan 10,0 % per jaar. De productiegroei van hernieuwbare energie was met name gering — gemiddeld minder dan 3,0 % per jaar — in Roemenië, Kroatië, Zweden, Letland, Finland, Oostenrijk en Slovenië, net als in Noorwegen, Servië, Albanië, Montenegro en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

De mix van soorten hernieuwbare energie verschilde aanzienlijk tussen de EU-lidstaten, grotendeels vanwege natuurlijke en klimaatomstandigheden. In Malta was bijvoorbeeld meer dan vier vijfde van de geproduceerde hernieuwbare energie (83,1 %) zonne-energie. In Cyprus was dat 66,8 %. In het relatief bergachtige Zweden, Oostenrijk en Slovenië kwam echter bijna een derde van de hernieuwbare energie uit waterkracht. Ook in Turkije, Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Servië was meer dan een derde van de hernieuwbare-energieproductie uit waterkracht afkomstig. In Albanië ging het om meer dan twee derde en in Noorwegen zelfs om 90 %. In Italië was bijna een kwart (23,2 %) van de hernieuwbare energieproductie uit geothermische energiebronnen (gebieden met actieve vulkanen) afkomstig. Dit was in Turkije 30,8 % en in IJsland zelfs 75,8 %. Het relatieve aandeel van windenergie was met name hoog in Ierland (57,6 %) en Denemarken (34,4 %), terwijl in het Verenigd Koninkrijk en in Spanje windenergie meer dan een kwart van de hernieuwbare-energieproductie vormde. In Portugal was dit bijna een vijfde.

Verbruik

Hernieuwbare energiebronnen waren goed voor 13,0 % van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 in 2015 (zie Tabel 2). Het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto binnenlands verbruik was relatief hoog in Denemarken (28,4 %), Oostenrijk (29,0 %) en Finland (31,6 %) en bedroeg meer dan een derde van het binnenlandse verbruik in Letland (35,1 %) en Zweden (42,2 %), net als in Albanië (34,3 %), Noorwegen (44,7 %) en IJsland (84,9 %).

De EU wil in 2020 20 % van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen halen. Deze doelstelling is verdeeld over de EU-lidstaten. Er zijn nationale actieplannen (in het Engels) opgesteld om voor iedere lidstaat de ontwikkeling van hernieuwbare energie te plannen. Figuur 1 toont de meest recente beschikbare gegevens over het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie, en de doelstellingen voor 2020 voor iedere lidstaat. In 2015 was het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie in de EU-28 16,7 %.

Zweden (53,9 %) was in 2015 de EU-lidstaat met het hoogste aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie. Finland, Letland, Oostenrijk en Denemarken meldden elk meer dan 30,0 % hernieuwbare energie in hun eindverbruik. Uit de meest recente gegevens voor 2015 blijkt dat Nederland, Frankrijk, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg hun hernieuwbaar aandeel in het bruto-eindverbruik van energie met ten minste 6,0 procentpunten moeten verhogen om aan de doelstelling te voldoen. Negen lidstaten hadden hun doelstelling voor 2020 echter al overschreden. Met name in Kroatië, Zweden en Estland ging het om een ruime overschrijding.

Elektriciteit

Uit de meest recente beschikbare gegevens voor 2015 (zie figuur 2) blijkt dat energie uit hernieuwbare energiebronnen meer dan een kwart (28,8 %) bijdraagt aan het bruto elektriciteitsverbruik in de EU-28. In Oostenrijk (70,3 %) en Zweden (65,8 %) werd ten minste drie vijfde van alle verbruikte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerd — grotendeels waterkracht en vaste biobrandstoffen. Hernieuwbare bronnen waren goed voor meer dan de helft van het verbruik in Portugal (52,6 %), Letland (52,2 %) en Denemarken (51,3 %).

Uit een vergelijking tussen 2005 en 2015 blijkt dat Estland, België, het Verenigd Koninkrijk en Polen de snelste groei van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit doormaakten. Dit aandeel steeg in de laatste tien jaar waarvoor gegevens beschikbaar waren minstens vijfvoudig. Het startpunt was echter vaak laag. Op Cyprus en Malta werd er in 2005 bijvoorbeeld geen elektriciteit uit hernieuwbare bronnen geproduceerd.

De groei van uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tussen 2005 en 2015 (zie figuur 3) is voornamelijk te danken aan de toename van drie hernieuwbare energiebronnen in de EU als geheel: voornamelijk windmolens, maar ook zonne-energie en vaste biobrandstoffen (inclusief herbruikbaar afval). Hoewel waterkracht in 2015 de grootste bron van hernieuwbare elektriciteitsproductie bleef in de EU-28 (38,4 % van het totaal), bleef de hoeveelheid elektriciteit uit deze bron relatief gelijk aan die van tien jaar eerder. De productie nam in totaal met 6,5 % toe. De hoeveelheid elektriciteit die in de EU-28 werd geproduceerd uit vaste biobrandstoffen en windmolens was in 2015 echter 2,5, respectievelijk 4,3 keer hoger dan in 2005. Als gevolg daarvan steeg het aandeel van windmolens en vaste biobrandstoffen in de totale hoeveelheid uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit in 2015 naar 31,3 %, respectievelijk 18,4 %. Zonne-energie groeide zelfs nog sterker, van slechts 1,5 TWh in 2005 naar 107,9 TWh in 2015. In 2008 werd geothermische energie al gepasseerd. In deze tien jaar nam de bijdrage van zonne-energie aan alle in de EU-28 geproduceerde elektriciteit uit hernieuwbare bronnen toe van 0,3 % tot 11,2 %. Getijde-, golfslag- en oceaanenergie vormden in 2015 slechts 0,05 % van de totale uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie in de EU-28.

Vervoer

Eind 2008 is er voor de EU-28 een doelstelling geformuleerd van 10 % voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen (inclusief vloeibare biobrandstoffen, waterstof en "groene" stroom) in het verbruik van brandstof voor vervoer in 2020. In 2015 was het gemiddelde aandeel van hernieuwbare energiebronnen voor brandstofverbruik voor vervoer 6,7 %, 3,7 keer hoger dan in 2005 (1,8 %).

Het relatieve aandeel van hernieuwbare energie in het energieverbruik voor vervoer ligt in de EU tussen enerzijds 24,0 % in Zweden en 22,0 % in Finland (Oostenrijk was de enige andere lidstaat met een aandeel van dubbele cijfers in 2015, 11,4 %) en anderzijds 2,0 % in Spanje, Griekenland en Estland (zie figuur 4).

In een aantal EU-lidstaten was er een snelle groei van het gebruik van hernieuwbare energie als brandstof voor vervoer. Dit gold met name voor Ierland, Luxemburg en Finland. In Ierland en Luxemburg steeg het aandeel hernieuwbare energie van 0,1 % in 2005 tot 6,5 % in 2015. In Finland steeg het in dezelfde periode van 0,9 % tot 22,0 %. Ook in Denemarken, Portugal, Griekenland en Nederland is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen voor brandstof voor vervoer meer dan vertienvoudigd tussen 2005 en 2015.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Statistieken over hernieuwbare energie worden opgesteld aan de hand van gegevens die zijn verzameld op grond van Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken, laatst gewijzigd in april 2014 door Verordening (EU) nr. 431/2014; er is ook een geconsolideerde versie van de wetgeving beschikbaar.

Het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie wordt beschouwd als een belangrijke indicator voor vooruitgang in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Deze indicator kan beschouwd worden als een schatting voor het bewaken van de voortgang in het kader van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. In sommige landen is het statistische systeem echter nog onvoldoende ontwikkeld om te kunnen voldoen aan de eisen van deze richtlijn op het gebied van bepaalde technologieën voor hernieuwbare energie. Energie uit omgevingswarmte voor warmtepompen wordt bijvoorbeeld vaak niet gemeld. Voor het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie moeten voor de richtlijn bovendien water- en windenergie genormaliseerd worden, om de effecten van schommelingen door het weer af te vlakken. Gezien het vereiste dat de productie van waterkracht gedurende 15 jaar genormaliseerd moet worden en het feit dat energiestatistieken voor de EU-28 sinds 1990 beschikbaar zijn, is er nog geen tijdreeks op lange termijn beschikbaar voor deze indicator.

Het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt gedefinieerd als de verhouding tussen energie uit hernieuwbare energiebronnen en het bruto nationale energieverbruik. Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen omvat elektriciteitsproductie door waterkrachtcentrales (met uitzondering van pompen) en elektriciteit uit vaste biobrandstoffen/afval, wind- zonne- en geothermische installaties.

Het aandeel hernieuwbare energie in het brandstofverbruik van de vervoerssector wordt berekend op basis van energiestatistieken, volgens de methode in Richtlijn 2009/28/EG. De bijdrage van alle vloeibare biobrandstoffen is tot 2010 inbegrepen bij de berekening van deze indicator. Vanaf 2011 hebben de gegevens over vloeibare biobrandstoffen voor vervoer uitsluitend betrekking op brandstoffen die voldoen aan Richtlijn 2009/28/EG (met andere woorden: die voldoen aan de duurzaamheidscriteria). Daarom is er een onderbreking in de reeks voor de in figuur 4 getoonde gegevens.

Als gevolg van de Richtlijn hernieuwbare energie bewaken de EU-lidstaten de stromen hernieuwbare energieproducten in hun economieën nauwkeuriger. Er gaat bijzondere aandacht uit naar het verbruik van biomassa, waar nieuwe en meer gedetailleerde vragenlijsten worden verspreid zodat de lidstaten aanvullende gegevens kunnen verzamelen over het eindverbruik van biomassa. Als gevolg daarvan herzien sommige lidstaten hun statistieken. In bepaalde gevallen is daardoor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen vrij sterk gestegen. Dergelijke stijgingen zijn geen toenemende stromen hernieuwbare energie, maar het resultaat van een betere waarneming van bestaande stromen. Kroatië, Litouwen en Hongarije zijn drie voorbeelden van lidstaten die hun gegevens over biomassa al hebben herzien. Als gevolg van deze herzieningen hebben alle drie hun doelstellingen voor 2020 betreffende hernieuwbare energie al gehaald.

Context

De Europese Commissie heeft verschillende strategieën ontworpen voor een veiligere, duurzame en koolstofarme economie. Behalve het tegengaan van klimaatverandering door een vermindering van broeikasgasemissies zal het gebruik van hernieuwbare energiebronnen waarschijnlijk leiden tot meer zekere energievoorraden, een grotere diversiteit in de aanvoer van energie, minder luchtvervuiling en mogelijk nieuwe banen in de sectoren milieu en hernieuwbare energie.

Het Klimaat- en energiepakket 2020, vastgesteld in december 2008, bood een verdere stimulans voor intensiever gebruik van hernieuwbare energiebronnen, vergezeld van oproepen om het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevat een EU-brede doelstelling van een aandeel van 20 % energieconsumptie uit hernieuwbare bronnen in 2020. Hernieuwbare energie moet tegen die datum ook 10 % van de verbruikte brandstof in de vervoerssector uitmaken. De richtlijn wijzigt het wettelijk kader voor de bevordering van hernieuwbare elektriciteit, eist dat in nationale actieplannen (in het Engels) wordt getoond hoe hernieuwbare energie zal worden ontwikkeld in iedere EU-lidstaat, creëert samenwerkingsmechanismen en stelt duurzaamheidscriteria op voor vloeibare biobrandstoffen (vanwege zorgen over mogelijk negatieve effecten op gewasprijzen, de voedselvoorraad, bosbescherming, biodiversiteit, water en bodemschatten). Op 6 juni 2012 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd met de titel Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt (COM(2012) 271 definitief), met opties voor een beleid betreffende hernieuwbare energie na 2020. In de mededeling werd ook opgeroepen tot een meer gecoördineerde Europese aanpak voor het vaststellen en het hervormen van steunregelingen en tot meer handel in duurzame energie tussen de lidstaten. In januari 2014 heeft de Europese Commissie een aantal energie- en klimaatdoelen voor 2030 (in het Engels) opgesteld, om private investeringen in infrastructuur en koolstofarme technologieën aan te moedigen. Een van de voorgestelde hoofddoelen is het doen stijgen van het aandeel hernieuwbare energie met ten minste 27 % in 2030. Deze doelstellingen worden gezien als een stap in de richting van het voldoen aan de doelstellingen voor broeikasgasemissies voor 2050, in de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (COM (2011) 112 definitief). In juni 2014 is een verslag vastgesteld betreffende duurzaamheid van vaste en gasvormige biobrandstoffen voor elektriciteit, verwarming en koeling (SWD(2014) 259, in het Engels).

Een van de 10 prioriteiten van de Europese Commissie uit 2014 is een energie-unie. Het doel hiervan is om veilige, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te waarborgen. In februari 2015 heeft de Commissie haar plannen gepubliceerd voor een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, in Mededeling (COM(2015) 80 definitief). In deze mededeling worden vijf dimensies van de strategie voorgesteld. Een ervan is het koolstofarm maken van de economie door middel van een verscheidenheid aan beleidsmaatregelen zoals: het introduceren van nationale streefcijfers voor het terugdringen van broeikasgasemissies; een stappenplan richting emissiearme mobiliteit; het doel dat de EU de wereldleider op het vlak van hernieuwbare energie moet worden. Gezien deze doelen heeft de Europese Commissie in juli 2016 een pakket maatregelen gepresenteerd: Een sneller overgang van Europa naar een koolstofarme economie (COM(2016) 500 definitief).

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Energy statistics - main indicators (t_nrg_indic)
Energy statistics - quantities (t_nrg_quant)

Databank

Energy statistics - quantities, annual data (nrg_quant)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)

Externe links