Statistics Explained

Archive:Onderwijs en opleidingstatistieken op regionaal niveau

Revision as of 17:02, 14 November 2014 by Verdodo (talk | contribs)
Gegevens van maart 2014. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van artikel: juni 2015.

Dit artikel maakt deel uit van een set van statistische artikelen op basis van de publicatie van het regionaal jaarboek van Eurostat. Het biedt een selectie van statische gegevens over regionaal onderwijs en opleidingen die beschikbaar zijn binnen Eurostat. Onderwijs, beroepsopleidingen en meer in het algemeen een leven lang leren spelen een essentiële rol in de economische en sociale strategieën van de Europese Unie (EU).

Belangrijkste statistische resultaten

Volgens cijfers voor de EU-28 voor 2011 waren 93,7 miljoen studenten ingeschreven in reguliere onderwijssystemen op alle opleidingsniveaus van basisonderwijs tot en met postdoctoraalstudies; bovendien waren 15,4 miljoen kinderen ingeschreven in het voorschoolse onderwijs.

Eurostat verzamelt en publiceert statistische gegevens over onderwijs en opleidingen voor EU-regio's, afzonderlijke EU-lidstaten en het geheel van de EU-28; bovendien is een onderdeel van de informatie beschikbaar voor EVA- en kandidaat-lidstaten. Deze statistieken zijn algemeen verkrijgbaar voor NUTS 2-regio's en dit artikel presenteert gegevens met betrekking tot onderwijsdeelname en voortijdige verlaters van onderwijs en opleidingen, inschrijvingen en verworvenheden en een leven lang leren door volwassenen. Statistieken voor de deelname van vierjarigen en het aantal studenten in het tertiair onderwijs zijn voor Kroatië alleen op nationaal niveau beschikbaar, hoewel deze indicatoren worden gepresenteerd voor NUTS 1-regio's in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Onderwijsdeelname van vierjarigen

Kaart 1: Onderwijsdeelname van vierjarigen in het voorschoolse en basisonderwijs
(ISCED-niveaus 0 en 1), per NUTS 2-regio, 2012 (1)
(in % van vierjarigen) - Bron: Eurostat (educ_regind)

De leeftijd waarop de leerplicht begint, verschilt per EU-lidstaat: in Luxemburg en in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) begint de leerplicht met vier jaar, en in de andere EU-regio's met vijf, zes of zeven jaar; het voorschoolse onderwijs is in de meeste EU-lidstaten niet verplicht. De Europa 2020-strategie is gericht op het stimuleren van de deelname van jonge kinderen aan de voorbereiding op het begin van het verplichte onderwijs. Een van de belangrijkste doelstellingen is het verhogen van het percentage van de kinderen die aan het voorschoolse onderwijs deelnemen tot ten minste 95 % in het jaar 2020.

Van de vierjarigen nam in 2012 91,7 % deel aan het voorschoolse of het basisonderwijs in de EU-28. De onderwijsdeelname van vierjarigen aan het voorschoolse of het basisonderwijs was in het algemeen hoog en is toegenomen tot 95,0 % of hoger in Duitsland, Italië, Ierland, Denemarken, België, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Nederland, Frankrijk en Malta. Dit percentage was ook meer dan 95,0 % in IJsland en Noorwegen (onder de EVA-landen). Daarentegen was in Griekenland, Kroatië, Finland en Polen minder dan 70,0 % van de vierjarigen ingeschreven in het voorschoolse of basisonderwijs in 2012; er werden ook lage percentages opgetekend voor de EVA-landen Liechtenstein en Zwitserland (beide minder dan 60,0 %),terwijl de percentages zelfs nog lager waren in de kandidaat-lidstaten de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (24,5 %) en Turkije (19,2 %).

In veel regio's van Frankrijk, Spanje, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben bijna alle vierjarigen voorschools of basisonderwijs gevolgd.

Voor de regio's van de EU, blijkt uit kaart 1 dat meer dan een kwart (26,8 %) van de 224 NUTS 2-regio's waarvoor informatie beschikbaar is voor 2012, heeft gemeld dat ten minste 99,0 % van vierjarige kinderen voorschools of basisonderwijs heeft gevolgd. Van deze 60 regio's lag meer dan driekwart in slechts vier EU-lidstaten, namelijk: Frankrijk (zestien regio's), Spanje (elf regio's), het Verenigd Koninkrijk (elf NUTS 1-regio's) en Nederland (acht regio's). België (vijf regio's) en Italië (vier regio's) waren de enige andere lidstaten waarin een onderwijsdeelname van minimaal 99,0 % werd opgetekend in meer dan één regio; in Malta lag de deelname ook boven de 99,0 % (hoewel het uit één afzonderlijke regio bestaat in deze mate van gedetailleerdheid) en de vier overige regio's waren Burgenland in Oostenrijk, de zuidoostelijke regio van Ierland, Alentejo in Portugal, en Midden-Jutland in Denemarken.

Athene had de laagste deelname van vierjarigen aan het voorschoolse of basisonderwijs

Er waren 19 NUTS 2-regio's in de EU-28 waar in minder dan 65,0 % van de vierjarigen voorschools of basisonderwijs volgden in 2012. De laagste onderwijsdeelname werd opgetekend voor de Griekse hoofdstedelijke regio Attiki (30,8 %), terwijl over het algemeen de Griekse, Poolse en Finse regio's alsook Kroatië (alleen nationale gegevens beschikbaar) doorgaans de laagste deelname van vierjarigen optekenden.

RYB glass.png
De regio's voor het voetlicht gebracht:


Attiki (EL30), Griekenland

Universiteit van Athene
De meest recente regionale onderwijsindicatoren voor 2012 van de Griekse hoofdstedelijke regio Attiki vertoonden een uiteenlopend patroon. Attiki was de enige regio van Griekenland waar minder dan de helft van alle vierjarigen voorschools of basisonderwijs volgden. De onderwijsgraad van vierjarigen bedroeg 30,8 %, ongeveer een derde van het gemiddelde van de EU-28 (91,7 %).
Daarentegen bedroeg het aandeel van de studenten in het tertiair onderwijs in Attiki (ten opzichte van de plaatselijke bevolking van 20–24 jaar) 121,8 %, bijna het dubbele van het gemiddelde van de EU-28 (64,1 %).
© Foto: A. Savin

Het is interessant om te constateren dat sommige hoofdstedelijke regio's een onderwijsdeelname van vierjarigen in het voorschoolse of basisonderwijs registreerden die lager was dan hun respectieve nationale gemiddelden. Dit was met name duidelijk te zien in Griekenland, Spanje en Portugal en in mindere mate in Duitsland, Italië, Hongarije en Oostenrijk. In tegenstelling tot de meerderheid in het Verenigd Koninkrijk was de deelname in Schotland bijzonder laag; opgemerkt dient te worden dat het Schotse parlement autonomie heeft over onderwijsbeleid en dat het Schotse onderwijssysteem sterk verschilt van dat in de rest van het Verenigd Koninkrijk.

Voortijdige verlaters van onderwijs en opleidingen

Jongeren tussen de leeftijd van 15 en 17 staan vaak voor de keuze of ze onderwijs willen blijven volgen, opgeleid willen worden voor een beroep of een baan willen zoeken. Voltijdse leerplicht duurt in de meeste EU-lidstaten gemiddeld 9 of 10 jaar en eindigt doorgaans aan het einde van het lager secundair onderwijs. Deze periode is iets langer in Letland, Malta en de meeste delen van het Verenigd Koninkrijk (11 jaar), Luxemburg, Portugal en Noord-Ierland (12 jaar), Hongarije en Nederland (13 jaar).

Sommige 12,7 % 18–24-jarigen in de EU volgden geen onderwijs en opleiding aan het begin van 2012

De indicator van voortijdig verlaters van onderwijs en opleiding geeft aan welk percentage personen in de leeftijd van 18–24 jaar niet meer dan lager secundair onderwijs heeft afgerond (ISCED-niveaus 0, 1, 2 of 3c) en geen vervolgonderwijs of opleiding volgt (vóór het onderzoek waarvan de gegevens zijn verzameld).

De Europa 2020-strategie heeft als doelstelling dat het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % moet liggen. In 2012 bedroeg het aandeel van de 18–24-jarigen in de EU-28 die werden geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding 12,7 %; het aandeel voortijdige verlaters was iets groter onder mannen (14,4 %) dan onder vrouwen (10,9 %).

Het laagste aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding werd opgetekend in Oost-Europa.

Kaart 2 laat zien dat het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in 2012 aanzienlijk varieerde binnen de EU-28; het verdient vermelding dat de dekking van deze indicator aanzienlijk verbeterd is in het afgelopen jaar, zodat gegevens van NUTS 2-regio's nu kunnen worden vertoond. Praag, de hoofdstedelijke regio van Tsjechië, had het laagste aandeel van 18–24-jarigen dat voortijdig onderwijs en opleiding verliet in het begin van 2012, namelijk 2,4 %. Er waren 13 NUTS 2-regio's in de EU-28 waarin het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding minder dan 5,0 % was. Deze lagen bijna allemaal in Oost-Europa, met vier regio's (inclusief Praag) in Tsjechië, drie in Polen, beide regio's in Kroatië en één afzonderlijke regio in zowel Bulgarije, Slovenië als Slowakije. De enige regio buiten Oost-Europa met een aandeel van minder dan 5,0 % was de Oostenrijkse regio Steiermark (dat zich uitstrekt over het zuid-oosten van het land en grenst aan Slovenië).

Kaart 2: Voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters, per NUTS 2-regio, 2012 (1)
(% van 18–24-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)

In bijna twee op de vijf EU-regio's werd in 2012 10 % van de bevolking in de leeftijd van 18–24 jaar ingedeeld als een voortijdige verlater

Van de 264 NUTS 2-regio's in de EU-28 waarvoor gegevens beschikbaar waren, waren er in 2012 104 regio's waarin minder dan 10,0 % van de bevolking in de leeftijd 18–24 jaar werd geclassificeerd als voortijdige verlater van onderwijs en opleiding (de eerste twee kleuren op kaart 2). Deze regio's waren relatief wijdverbreid in de hele EU, met uitzondering van Zuid-Europa, waar slechts drie regio's cijfers beneden de 10,0 % registreerden, die alle in Griekenland lagen. Het laagste aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding was vooral te vinden in een gebied dat zich uitstrekt van Scandinavië naar Litouwen en Polen en vervolgens aftakt in westelijke richting aftakt naar Duitsland en de Benelux-landen en in zuidelijke richting naar Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië en Kroatië.

In de regio's die in geografische uiteinden liggen, worden vaak de hoogste percentages voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding gemeld.

Aan de andere kant van het spectrum werden in de autonome steden en eilanden van Spanje en Portugal de hoogste percentages opgetekend van 18–24-jarigen die in 2012 werden geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding. Van deze perifere gebieden kan worden gezegd dat ze, ten minste gedeeltelijk, geen ruim aanbod aan secundair onderwijs en beroepsopleidingen bieden, waardoor studenten mogelijk moeten verhuizen om hun beroepskeuze op te volgen.

Er waren 35 NUTS 2-regio's in de EU in 2012 waarin 20 % of meer van de bevolking in de leeftijd van 18–24 jaar werd geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding. Deze zijn voornamelijk gelegen in Zuid-Europa (26 regio's) en hoofdzakelijk in Spanje en Portugal — alle regio's in deze twee landen hadden percentages boven de 20,0 %, met uitzondering van vier noordelijke regio's van Spanje en de twee centrale regio's van Portugal. Het aandeel van voortijdige verlaters was ook hoger dan 20,0 % in vier gebieden in de uiteinden van Italië (met inbegrip van de eilanden Sardinië en Sicilië), de in het verre Noordoosten van Griekenland gelegen regio Anatoliki Makedonia, Thraki en het eiland Malta (één afzonderlijke regio in deze mate van gedetailleerdheid). Buiten Zuid-Europa werd meer dan een vijfde van de bevolking van 18–24 jaar geclassificeerd als voortijdige verlaters in vier grotendeels landelijke, dunbevolkte regio's in het Verenigd Koninkrijk (waarvan twee aan de grenzen van het grondgebied lagen, Cornwall en de Scilly-eilanden, en de hooglanden en eilanden van Schotland), alsook twee Bulgaarse en twee Roemeense regio's.

Landelijk registreerden de hoofdstedelijke regio's van België en Oostenrijk de hoogste percentages voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding.

Het is verrassend dat de enige andere regio waar 20,0 % of meer van de personen in de leeftijdsgroep 18–24 jaar geen onderwijs en opleiding volgde in het begin van 2012, de hoofdstedelijke regio van België was; de région de Bruxelles-Capitale/het Brussels Hoofdstedelijk Gewest registreerde het hoogste percentage (20,1 %) voortijdige verlaters van onderwijs- en opleiding van alle NUTS 2-regio's in België. Dit is in tegenstelling tot het algemene patroon van hoofdstedelijke regio's, waarin vaak relatief lage percentages voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding worden opgetekend, waarschijnlijk als gevolg van het brede scala aan mogelijkheden voor het voortzetten van onderwijs in de meeste hoofdsteden. België is een van de twee EU-lidstaten waarvoor gegevens beschikbaar zijn waarin de hoofdstedelijke regio het hoogste percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding registreerde in 2012: de andere was Wenen in Oostenrijk, waar het aandeel van voortijdige verlaters op 10,9 % lag (onder het gemiddelde van de EU-28).

Het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding slonk het snelst in de Portugese en Spaanse regio's.

Kaart 3 toont de verandering in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de leeftijd van 18–24 jaar; in het algemeen is de vergelijking gebaseerd op de driejarige periode van 2009 tot en met 2012. Het aandeel van voortijdige verlaters in de EU-28 daalde gedurende de drie opeenvolgende jaren van deze periode en liep in totaal met 1,5 procentpunt terug tot 12,7 % in 2012. Deze neerwaartse tendens die voor de gehele EU-28 werd waargenomen, is ook aanschouwd in twee derde van de NUTS 2-regio's, met een krimp van het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in 176 van de 263 gebieden waarvoor gegevens beschikbaar zijn (NB: er zijn enkele verschillen ten opzichte van de normale referentieperiode van 2009–2012, zoals vermeld in de voetnoot van kaart 3).

Kaart 3: Verandering van het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, per NUTS 2-regio, 2009–2012 (1)
(procentpunten verschil tussen 2012 en 2009, in % 18–24-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)

De grootste dalingen van het aandeel van de 18–24-jarigen die voortijdig onderwijs en opleiding verlieten tussen 2009 en 2012 werden opgetekend in de regio's van Portugal en Spanje — enkele van de hoogste percentages voortijdige verlaters werden hier geregistreerd. De grootste daling tussen 2009 en 2012 viel de regio Norte in Portugal ten beurt, waar het aandeel van voortijdige verlaters met 14,3 procentpunten tot 21,3 % daalde. Drie andere Portugese regio's (Regiões Autónomas dos da Madeira en da Madeira en de vastelandregio Alentejo) en de Spaanse Illes Balears registreerden ook verlagingen van het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding van ten minste 10,0 procentpunten tussen 2009 en 2012.

Het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding is tussen 2009 en 2012 gestegen in bijna een derde (83 van de 263) van de NUTS 2-regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Dit waren over het algemeen bescheiden stijgingen, met slechts negen regio's die hun respectieve aandeel van voortijdige verlaters zagen stijgen met 4,0 procentpunten of meer (aangegeven met de donkerste kleur op kaart 3). Hieronder bevonden zich drie regio's in het Verenigd Koninkrijk, waaronder de enige regio in de EU die een toename in dubbele cijfers meldde — de Schotse hooglanden en eilanden — waar het aandeel van 18–24-jarigen die onderwijs en opleiding verliet, met 13,7 procentpunten steeg tussen 2008 en 2011. De andere twee regio's van het Verenigd Koninkrijk waren Cornwall en de Scilly-eilanden en East Yorkshire en Northern Lincolnshire, terwijl de overige zes regio's verspreid waren over België (de hoofdstedelijke regio Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest), Bulgarije, Spanje, Frankrijk, Italië en Polen.

Bulgarije was de enige EU-lidstaat waarin het aandeel van mannelijke voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding lager was dan dat van vrouwen.

Informatie over het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding kan ook worden geanalyseerd met betrekking tot verschillende percentages voor mannen en vrouwen. Het aandeel van de vrouwen in de leeftijdsgroep 18–24 in de EU-28 die werden geclassificeerd als voortijdige verlaters, lag in 2012 gemiddeld 3,5 procentpunten lager dan het overeenkomstige cijfer voor mannen. De grootste verschillen tussen de geslachten zijn geregistreerd in Zuid-Europa waar de percentages voor mannen over het algemeen veel hoger waren: dit was met name het geval in Portugal, Malta, Cyprus, Spanje en Italië, maar ook in Letland en Estland. Daarentegen was Bulgarije de enige EU-lidstaat waarin het percentage voortijdige verlaters voor mannen lager lag dan dat voor vrouwen (een verschil van slechts 0,9 procentpunten in 2012).

Het aandeel van mannelijke voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding is hoger dan dat van vrouwen in 85 % van de EU-regio's

Afbeelding 1 toont de regio's met de meest atypische verdeling tussen mannen en vrouwen: het omvat de tien regio's waar het verschil (in procentpunten) tussen mannen en vrouwen het hoogst was (linkerzijde van de afbeelding) en de tien gebieden waar het verschil tussen vrouwen en mannen het hoogst was (rechterzijde van de afbeelding). Slechts 33 van de 220 NUTS 2-regio's, oftewel 15 % van de regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn, meldden dat het percentage mannen dat voortijdig onderwijs en opleiding verliet in 2012, lager was dan het percentage vrouwen. Het verschil was het grootst in de Bulgaarse regio Severozapaden, waar het cijfer voor mannen 9,4 procentpunt lager was dan dat voor vrouwen.

Afbeelding 1: Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding met atypische geslachtsverschillen, selecte NUTS 2-regio's, 2012 (1)
(in % 18–24-jarige mannen/vrouwen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)

Grootste aandeel van mannen die voortijdig onderwijs en opleiding verlieten opgetekend in Extremadura

De percentages van voortijdige verlaters voor mannen waren doorgaans hoger dan die voor vrouwen en dit sekseverschil liep voor negen NUTS 2-regio's in 2012 op tot in de dubbele cijfers (zoals te zien aan de linkerzijde van afbeelding 1). Deze regio's hadden de hoogste percentages voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en lagen allemaal in Zuid-Europa, hoofdzakelijk in Spanje en Portugal. Het grootste verschil in de percentages van voortijdige verlaters tussen mannen en vrouwen is geregistreerd in Extremadura (Spanje), waar het aandeel van voortijdige verlaters onder de mannen 41,3 % bedroeg, 18,8 procentpunten hoger dan het percentage vrouwen; het percentage voortijdige verlaters onder mannen in Extremadura was het hoogste van alle NUTS 2-regio's.

Afgezien van de twee perifere autonome steden van Spanje werd het hoogste percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding onder vrouwen opgetekend in de Spaanse regio van de Illes Balears (29,6 %). Het gemiddelde aandeel van voortijdige verlaters in de Illes Balears daalde 10,7 procentpunten tussen 2009 en 2012 (de derde grootste verlaging van alle NUTS 2-regio's) — uit nader onderzoek blijkt dat het tempo van de verlaging in deze regio bijna drie keer zo snel was bij mannen als bij vrouwen.

Studenten in het tertiair onderwijs

Tertiair onderwijs is het opleidingsniveau dat wordt aangeboden door universiteiten, hogere beroepsopleidingen en technische en andere instituten die academische titels toekennen of beroepscertificaten afgeven. Om toegang te krijgen tot het tertiair onderwijs moet men gewoonlijk succesvol een programma op hoger secundair en/of postsecundair niet-tertiair niveau hebben afgerond. In 2012 (academisch jaar 2011/2012) bedroeg in de EU-28 het aantal studenten in het tertiair onderwijs 20,0 miljoen.

Kaart 4 toont het aantal studenten ingeschreven aan een universiteit of vergelijkbaar (tertiair niveau) onderwijs per regio in verhouding tot het aantal 20–24-jarige inwoners uit dezelfde regio: dat geeft een indruk van de aantrekkelijkheid van elke regio voor studenten in het tertiair onderwijs. Sommige gebieden konden zeer hoge waarden (ruim boven de 100 %) melden, omdat daar grote universiteiten of andere instellingen voor tertiair onderwijs zijn gevestigd; percentages wijzen erop dat deze regio's grote aantallen studenten aantrekken uit andere regio's (of landen). Ook moet worden opgemerkt dat door het bevorderen van studie en opleiding voor alle leden van de maatschappij (met inbegrip van ouderen), studenten van het tertiaire niveau steeds vaker buiten de traditionele groep van 20–24 jaar vallen (die wordt gebruikt als noemer voor deze verhouding).

Kaart 4: Totaal aantal studenten in het tertiair onderwijs
(ISCED-niveaus 5 en 6), als percentage van de bevolking in de leeftijd van 20–24 jaar, per NUTS 2-regio, 2 (2012)
(in %) - Bron: Eurostat (educ_regind)

In Bratislavský kraj en Praag was de verhouding van tertiaire studenten tot inwoners van 20–24 jaar meer dan 2:1.

In het academisch jaar 2011/2012 was er in het algemeen een hoge aandeel tertiaire studenten in Noord-Spanje, Noord-Italië, Noord-Griekenland, alsmede in Litouwen (één regio op dit NUTS-niveau) en Finland, zoals aangegeven met de donkerste kleur op kaart 4. De regio's met het hoogste aantal tertiaire studenten ten opzichte van het aantal inwoners van 20–24 jaar waren doorgaans echter hoofdstedelijke regio's. Dit was met name het geval in Bratislavský kraj (Slowakije) en Praag (Tsjechië), waar de percentages tertiaire studenten toppunten bereikten van 220,5 % en 214,7 %; dit waren de enige twee regio's waar het aantal tertiaire studenten meer dan twee maal het aantal inwoners van 20–24 jaar was.

Hoofdstedelijke regio's trekken studenten in het tertiair onderwijs aan

Van de 18 regio's in de hele EU die in 2012 meer studenten in het tertiair onderwijs dan inwoners van 20–24 jaar hadden, waren de meeste (elf) hoofdstedelijke regio's: Bratislavský kraj (Slowakije), Praha (Tsjechië), Wien (Oostenrijk), Bucuresti-Ilfov (Roemenië), de Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest (België), Attiki (Griekenland), Zahodna Slovenija (Slovenië), Mazowieckie (Polen), de Comunidad de Madrid (Spanje), Közép-Magyarország (Hongarije) en Lazio (Italië). Vijf van de zeven resterende regio's met meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20–24 jaar, lagen in Griekenland (vier van deze regio's registreerden aantallen die nog hoger waren dan in Attiki ); de andere twee regio's waren La Rioja (in Spanje) en de Province Brabant Wallon/Provincie Waals-Brabant (in België).

Duitsland, Griekenland, Nederland en Zweden waren de enige lidstaten waar de hoofdstedelijke regio niet de hoogste concentratie van tertiaire studenten heeft geregistreerd.

Hoewel ze waarden onder de 100 % hadden, meldden de hoofdstedelijke regio's van Bulgarije, Denemarken, Ierland, Frankrijk, Portugal, Finland en het Verenigd Koninkrijk (gegevens zijn alleen beschikbaar voor NUTS 1-regio's) de hoogste concentratie van tertiaire studenten in elk van deze landen, ten opzichte van de populatie van 20–24 jaar.

Derhalve waren Duitsland (alleen gegevens beschikbaar voor NUTS 1-regio's), Nederland en Zweden, alsmede Griekenland (zie hierboven), de enige lidstaten die meldden dat de hoogste concentratie tertiaire studenten ten opzichte van de populatie van 20–24 jaar niet in hun hoofdstedelijk gebied lag; voor Kroatië zijn alleen nationale gegevens beschikbaar. In Duitsland registreerden Hamburg (79,6 %) en Bremen (74,8 %) een hoger percentage dan Berlijn (70,0 %). In Nederland hadden Groningen (89,5 %) en Utrecht (76,2 %) de hoogste verhouding tertiaire studenten tot inwoners van 20–24 jaar en waren dit de enige regio's die een hogere verhouding dan Noord-Holland (69,9 %) registreerden. In Zweden werden de hoogste verhoudingen opgetekend in Övre Norrland (94,5 %), Östra Mellansverige (75,5 %) en Sydsverige (72,2 %), met in elk van deze regio's een hogere verhouding dan Stockholm (69,1 %).

Tertiair opleidingsniveau

De volgende twee kaarten geven informatie over het aandeel van de bevolking dat een hoger opleidingsniveau heeft bereikt — met andere woorden, een opleiding aan een universiteit of een soortgelijk onderwijsinstituut (op tertiair niveau). Een van de onderwijsgerelateerde streefcijfers die is vastgesteld in het kader van de Europa 2020-strategie is dat ten minste 40 % van de personen in de leeftijd van 30–34 jaar in de EU in 2020 een tertiaire opleiding moet hebben voltooid.

In 2012 had iets meer dan een derde (35,7 %) van de 30–34-jarigen in de EU-28 onderwijs op tertiair niveau voltooid. Deze recentste cijfers bevestigen de veronderstelling dat een toenemend deel van de EU-bevolking richting een hoger niveau studeert — in overeenstemming met het streven van Europa 2020 —, gezien het feit dat dit aandeel tien jaar eerder (in 2002) 12,2 procentpunten lager op 23,5 % lag.

Agglomeraties trekken hooggekwalificeerd personeel aan

Aangezien de meeste 30–34-jarigen hun tertiaire opleiding vóór de leeftijd van 30 jaar hebben afgerond, kan deze indicator ook worden gebruikt om de aantrekkingskracht (of het "pull-effect") van regio's qua werkgelegenheid voor afgestudeerden te beoordelen. Hoofdsteden worden vaak door grote ondernemingen gekozen als vestigingsplaats voor hun hoofdkantoor, hetzij als prestige-aangelegenheid, hetzij om te profiteren van de schaalvoordelen die de grootste steden in Europa kunnen bieden. Gezien het hoge aantal en het brede scala aan banen voor afgestudeerden die grote steden doorgaans te bieden hebben, is het niet verwonderlijk dat veel hoofdstedelijke regio's in Europa gemeld hebben dat een groot deel van hun bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau heeft voltooid.

Bijna driekwart van de 30–34-jarigen in Inner Londen had een tertiair onderwijsniveau voltooid.

Er waren 21 NUTS 2-regio's in de EU waar meer dan de helft van de bevolking van 30–34 jaar in 2012 en tertiaire opleiding had voltooid (zie kaart 5). Er was een hoge concentratie van afgestudeerden in negen regio's in het Verenigd Koninkrijk, die grotendeels in het Zuid-Engeland (rondom Londen) en Oost-Schotland lagen. Het aandeel 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding was in Inner London op zijn hoogst met bijna drie van de vier personen (73,1 %), ruim boven de regio die op de tweede plaats stond — de País Vasco (in Spanje), waar deze waarde op 61,7 % lag.

Kaart 5: Personen van 30–34 jaar die tertiair onderwijs
(ISCED- niveau 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS 2-regio, 2012 (1)
(in % van 30–34-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Kaart 6: Verandering in het aandeel van personen van 30–34 jaar die tertiair onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS 2-regio, 2009-2012, (1)
(verschil in procentpunten tussen 2012 en 2009, in % 30–34-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_12)

Clusters van economische activiteit kunnen ook hooggekwalificeerd personeel aantrekken

Van de resterende twaalf regio's waar meer dan de helft van de bevolking van 30–34 jaar in 2012 tertiair onderwijs voltooide, lagen er drie in Noord-Spanje, waaronder País Vasco. Hiertoe behoorden ook twee Belgische provincies (rondom het Hoofdstedelijk Gewest) en twee Franse regio's (de hoofdstedelijke regio Île de France en Midi-Pyrénées). Vier van de overige vijf regio's bevatten hoofdsteden — die van de Noordse lidstaten en die van Ierland — terwijl de vijfde regio, Utrecht, volgens een studie uitgevoerd door de Commissie de meest concurrerende regio in de EU is (zie Regionaal concurrentievermogen in dit artikel voor nadere informatie).

Ondernemingen met gerelateerde economische activiteiten vormen vaak samen een cluster om te profiteren van synergieën en van de nabijheid van zowel klanten als concurrenten. Dit verschijnsel kan een versterkend effect hebben op specialisatie en gekwalificeerd personeel naar de regio aantrekken. Voorbeelden zijn onderzoeksintensieve clusters die zich specialiseren in biotechnologie, medisch onderzoek, informatie- en communicatietechnologieën, luchtvaart- of de auto-industrie. De aantrekkingskracht van specifieke clusters komt misschien niet altijd duidelijk naar voren gezien de relatief grote omvang van NUTS 2-regio's, maar een cluster van luchtvaartondernemingen rond Toulouse in de Franse regio Midi-Pyrénées en een cluster van ondernemingen die zich bezighouden met olie-gerelateerde activiteiten in Noordoost-Schotland zullen in ieder geval gedeeltelijk hebben bijgedragen aan het feit dat deze regio's tot de 21 regio's in de EU behoren waar minstens de helft van de 30–34-jarige bevolking tertiair onderwijs had voltooid.

Mobiliteit onder afgestudeerden in Oost- en Zuid-Europa?

Met uitzondering van Spanje heeft geen van de EU-lidstaten met meerdere regio's in Oost- en Zuid-Europa gemeld dat de helft of een groter deel van de bevolking van 30–34 jaar in 2012 een tertiaire opleiding heeft voltooid. Dit kan verrassend lijken, gezien het feit dat tal van regio's in deze gebieden meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20–24 jaar hebben (zoals aangegeven op kaart 3). Deze schijnbare tegenstelling kan worden verklaard door een aantal factoren:

  • de onderwijsstelsels zijn mogelijk relatief gecentraliseerd, waardoor de ingezetenen van de ene regio een studie volgen in de hoofdstedelijke regio alvorens terug te keren naar hun oorspronkelijke woonplaats om na hun afstuderen op zoek te gaan naar werk;
  • in deze regio's is er mogelijk een hoge mate van mobiliteit onder jong afgestudeerden, waardoor hoogopgeleiden werk zoeken in andere landen — mogelijk is dit met name wijdverbreid in de regio's waar de werkloosheid hoog is of de gemiddelde lonen relatief laag zijn;
  • een recente stijging in het volgen van tertiair onderwijs.

Behalve zuidelijke en oostelijke regio's van Europa meldden ook de regio's van Duitsland en Oostenrijk dat een relatief klein deel van hun inwoners in de leeftijd van 30–34 jaar in 2012 een tertiaire opleiding had behaald. Dit kan ten minste gedeeltelijk worden toegeschreven aan de bijzondere nadruk op het leerlingwezen in deze twee landen, waarbij voor veel banen niet zozeer een graad vereist is, maar veeleer een beroepskwalificatie. Het grootste aandeel van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar met een tertiaire opleiding in Duitsland werd opgetekend in Oberbayern (43,6 %), terwijl het hoogste percentage in Oostenrijk werd opgetekend in de hoofdstedelijke regio Wenen (37,8 %).

In 19 regio's in de EU had minder dan een op de vijf personen in de leeftijd van 30–34 jaar tertiair onderwijs genoten.

Veel van de regio's waar tertiair onderwijs onder 30–34-jarigen relatief weinig voorkwam, werden gekenmerkt door het feit dat primaire activiteiten of zware industrie (bijvoorbeeld landbouw, mijnbouw, of ijzer en staal) traditioneel een belangrijke rol in de economische structuur van de regio hebben gespeeld. Er waren in de hele EU 19 NUTS 2-regio's waarin minder dan een op de vijf 30–34-jarigen op een tertiaire opleiding kon bogen. Zes van deze regio's lagen in Roemenië, vijf in (Zuid-)Italië, in Bulgarije en Griekenland elk twee en één afzonderlijke regio in zowel Tsjechië, Slowakije, Hongarije als Oostenrijk. Ze werden geclassificeerd als economisch onderontwikkeld, in zoverre dat het gemiddelde BBP per inwoner in 15 van deze regio's nog geen 75 % bedroeg van het gemiddelde van de EU-28 in 2011; de overige vier gebieden hadden ook een BBP per inwoner onder het gemiddelde van de EU-28.

Bijna vier op de vijf regio's in de EU meldden dat het aandeel van hun bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar met een tertiair scholingsniveau tussen 2009 en 2012 is gestegen.

Kaart 6 geeft informatie over de verandering in de bereikte onderwijsniveaus in dezelfde leeftijdsgroep (30–34 jaar), op basis van een analyse van de verschillen tussen 2009 en 2012. In de gehele EU-28 is het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair onderwijsniveau met 3,6 procentpunten gestegen tot 35,7 %; als dit tempo van verandering aanhoudt, wordt de Europa 2020-doelstelling, namelijk dat ten minste 40 % van de EU-inwoners in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiair onderwijsniveau heeft voltooid, vóór 2020 gehaald.

De overgrote meerderheid van de regio's in de EU volgde een vergelijkbaar patroon. Het aandeel van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar dat een tertiair onderwijsniveau heeft bereikt, is namelijk gestegen in 205 van de 263 NUTS 2-regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De snelste toename van het aandeel inwoners in de leeftijd van 30–34 jaar met een tertiair onderwijsniveau, werd opgetekend in de Griekse eilandregio Notio Aigaio, waar het aandeel tussen 2009 en 2012 steeg met 17,1 procentpunt. Behalve Notio Aigaio waren er nog 17 regio's in de EU waar stijgingen in procentpunten van twee cijfers werden opgetekend, waaronder zeven regio's in het Verenigd Koninkrijk, drie regio's in Polen, twee regio's in zowel Tsjechië als Frankrijk en één afzonderlijke regio in zowel Portugal, Slowakije als Slovenië. De meeste regio's met een snelle toename van het tertiair opleidingsniveau in het Verenigd Koninkrijk werden reeds gekenmerkt door een hoog scholingsniveau. Buiten het Verenigd Koninkrijk lagen de cijfers voor tertiaire opleidingsniveaus in de meeste andere regio's waar snelle toenames werden gemeld, dichter bij het gemiddelde van de EU-28.

Het aandeel van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar met tertiair onderwijs daalde in overwegend landelijke regio's en voormalige industriële centra.

Daarentegen waren er 57 NUTS 2-regio's waar het aandeel inwoners in de leeftijd 30–34 jaar met een tertiair onderwijsniveau daalde tijdens de periode 2009–2012 (er werd geen wijziging gemeld in Hannover, Duitsland). Deze verminderingen kunnen het gevolg zijn van het feit dat afgestudeerden naar een andere regio verhuizen (wellicht op zoek naar werk), van het feit dat jongeren na het afstuderen niet terugkeren naar hun regio van herkomst (ze kiezen ervoor om zich te vestigen in een andere regio), of simpelweg van lagere afstudeerpercentages. Veel van de regio's waar het aandeel van 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding gedaald is, waren overwegend landelijke gebieden of gebieden die vanouds gespecialiseerd zijn in bepaalde traditionele, zware industrieën. De daling in de voltooiing van tertiaire onderwijsniveaus was het grootst in de Franse plattelandsgebieden Auvergne en Basse-Normandie, de provincie Zeeland in Nederland en de grotendeels stedelijke regio Merseyside in het Verenigd Koninkrijk; dit waren de enige regio's in de EU waar het aandeel van 30–34-jarigen met een tertiair onderwijsniveau met meer dan 10,0 procentpunten is gedaald tussen 2009 en 2012.

Een leven lang leren

Kaart 7: Deelname van volwassenen van 25–64 jaar aan onderwijs en opleiding, per NUTS 2-regio, 2012 (1)
(in % 25–64-jarigen) - Bron: Eurostat (trng_lfse_04)

Het strategisch kader voor Europese samenwerking in onderwijs en opleiding beoogt de EU-lidstaten te ondersteunen in de ontwikkeling van hun onderwijs- en opleidingsstelsels, waaronder initiatieven voor een leven lang leren die alle leden van de maatschappij voorzien van middelen om hun potentieel te bereiken. In dit kader is een referentiedoel vastgesteld, namelijk dat tegen 2020 gemiddeld ten minste 15 % van de volwassenen van 25–64 jaar moet deelnemen aan een leven lang leren.

9,0 % van de EU-bevolking van 25–64 jaar nam in 2012 deel aan onderwijs of een opleiding.

In tegenstelling tot de analyse van tertiaire opleidingsniveaus, waarbij de gebieden met de hoogste aandelen vaak hoofdstedelijke of dichtbevolkte regio's waren, is deelname aan onderwijs en opleiding tamelijk gelijkmatig verdeeld binnen de EU-lidstaten, waaruit mogelijk blijkt dat deze indicator nauw verbonden is met nationaal beleid en met de houding van werknemers en werkgevers.

Op kaart 7 zijn regionale gegevens te zien over het aandeel 25–64-jarigen dat in 2012 onderwijs of een opleiding volgde; deze gegevens hebben betrekking op personen die enige vorm van onderwijs of opleiding hadden genoten in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek waaraan de gegevens werden ontleend. De verzamelde informatie heeft betrekking op iedere vorm van onderwijs en opleiding, ongeacht of deze relevant is voor de huidige of mogelijk toekomstige baan van de geënquêteerden. Het totale aandeel van de bevolking van de EU-28 in de leeftijd van 25–64 jaar dat in 2012 enige vorm van onderwijs of opleiding heeft genoten, bedroeg 9,0 %.

Deense regio's meldden de hoogste percentages van deelname aan onderwijs en opleiding.

Er waren 18 NUTS 2-regio's in de EU (van in totaal 266 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn) waarin 20,0 % of meer van de bevolking van 25–64 jaar deel heeft genomen aan onderwijs of een opleiding in 2012. Vier van de vijf NUTS 2-regio's in Denemarken voerden de ranglijst aan, terwijl de vijfde regio de op zeven na hoogste deelname had. Het aandeel van de 25–64-jarigen dat deelnam aan onderwijs of een opleiding lag in de Deense regio's tussen 27,8 % en 35,4 %, met het hoogste aandeel in de hoofdstedelijke regio Hovedstaden. Behalve de Deense regio's was er ook in de regio's van de Noordse buurlanden Finland en Zweden een sterke geneigdheid tot deelname aan onderwijs en opleiding. Deze landen waren goed voor 13 van de andere regio's waar ten minste een vijfde van de bevolking van 25–64 jaar in 2012 onderwijs of een opleiding heeft gevolgd. De volgende hoogste onderwijsdeelnamepercentages — net onder de 20 % — waren voornamelijk te vinden in Nederland en het Verenigd Koninkrijk (hoewel de cijfers lager waren in Noord-Ierland), evenals in Wenen (Oostenrijk) en Zahodna Slovenija (Slovenië).

Er waren 58 regio's in de EU-28 waar minder dan 5,0 % van de bevolking in de leeftijd van 25–64 jaar in 2012 onderwijs of een opleiding volgde. Deze lagen voornamelijk in Bulgarije, Griekenland, Kroatië, Hongarije en Roemenië — alle regio's in deze landen hadden een onderwijsdeelname onder de 5,0 % — alle Slowaakse regio's, behalve de hoofdstedelijke regio Bratislavský kraj, en alle Poolse regio's op drie na meldden eveneens dat minder dan 5,0 % van alle 25–64-jarigen onderwijs of een opleiding volgde. De laagste deelname (0,9 %) werd opgetekend in de Bulgaarse regio Severen tsentralen.

RYB glass.png
De regio's voor het voetlicht gebracht:


Hovedstaden (DK01), Denemarken

IT-universiteit van Kopenhagen
De hoofdstedelijke regio van Denemarken was de EU-28-regio waarin het grootste aandeel van de bevolking (in de leeftijd van 25–64 jaar) deelnam aan onderwijs of een opleiding (35,4 % in 2012); het aandeel was bijna vier keer zo hoog als het gemiddelde van de EU-28 (9,0 %).
De vier overige NUTS 2-regio's in Denemarken kenmerkte zich ook door een zeer hoog niveau van een leven lang leren, waardoor zij dan ook in de top 10 van de EU stonden voor deze indicator.
© Foto: IT-universiteit van Kopenhagen

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Aangezien de opzet van het onderwijsstelsel per land verschilt, is een kader voor het verzamelen, opstellen en indienen van regionale, nationale en internationale onderwijsstatistieken en -indicatoren een voorwaarde voor de vergelijkbaarheid van gegevens. DeInternationale standaardclassificatie van het onderwijs (ISCED) vormt de basis voor de verzameling van gegevens op het gebied van onderwijs. De classificatie bevat een indeling van alle onderwijsprogramma's naar onderwijsgebied en -niveau en presenteert standaardconcepten en -definities. ISCED-97 is de versie die in 1997 is geïntroduceerd en die voor de statistieken in dit artikel is gebruikt. Een volledige beschrijving is beschikbaar op de website van UNESCO United Nations Educational, Scientific, and Cultural Organisation (UNESCO) Instituut voor Statistiek (UIS). De ISCED-97 onderscheidt zeven onderwijsniveaus:

  • voorschools onderwijs (niveau 0);
  • basisonderwijs (niveau 1);
  • lager secundair onderwijs (niveau 2) en hoger secundair onderwijs (niveau 3);
  • postsecundair niet-tertiair onderwijs (niveau 4);
  • tertiair onderwijs (eerste fase) (niveau 5) en tertiair onderwijs (tweede fase) (niveau 6).

Een herziening van ISCED begon in 2009 en de herziene classificatie (ISCED 2011) werd door een Algemene Conferentie van UNESCO in november 2011 aangenomen. De eerste statistieken die worden gebaseerd op ISCED-2011 zullen naar verwachting worden gepubliceerd in 2015.

Een aanzienlijk deel van de Europese onderwijsstatistieken wordt verzameld in het kader van een gezamenlijk beheerd onderzoek waarbij het UNESCO Instituut voor Statistiek (UNESCO-UIS), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO) en Eurostat betrokken zijn; hier wordt vaak naar verwezen als gegevensverzameling van de UOE.

Administratieve gegevens worden verzameld op jaarbasis en hebben betrekking op academische jaren. Zo hebben de gegevens voor de periode van 2012 bijvoorbeeld betrekking op het academische jaar 2011/2012.

Statistieken over voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en over voltooiing van tertiair onderwijs worden verzameld door middel van de EU-arbeidskrachtenenquête, welke een belangrijke bron voor Europese onderwijsstatistieken is.

Indicator definities

Statistieken over het aandeel van de vierjarigen dat is ingeschreven in bij voorschoolse en basisonderwijsinstellingen hebben betrekking op de instellingen die onderwijsgerichte verzorging voor jonge kinderen bieden. Zij moeten beschikken over personeel met een gespecialiseerde opleiding tot het geven van onderwijs. Derhalve worden kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, waarvan het personeel geen onderwijskwalificatie hoeft te bezitten, uitgesloten.

De indicator van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding geeft aan welk percentage personen in de leeftijd van 18–24 jaar niet meer dan lager secundair onderwijs heeft afgerond (ISCED-niveaus 0, 1, 2 of 3c) en geen vervolgonderwijs of -opleiding volgt.

Statistieken met betrekking tot inschrijvingen in het tertiair onderwijs hebben betrekking op personen die deelnemen aan onderwijsprogramma's van ISCED-niveau 5 of 6. Tertiaire programma's op ISCED-niveau 5 zijn academisch (van een overwegend theoretisch karakter) of beroepsgericht (laatstgenoemde zijn doorgaans kortere programma's gericht op de rechtstreekse voorbereiding van studenten op de arbeidsmarkt). Tertiaire programma's in de tweede fase (ISECD niveau 6) hebben betrekking op tertiaire studies die leiden tot de verlening van een kwalificatie voor gevorderd onderzoek (doctoraat). Op kaart 4 worden twee verschillende concepten gecombineerd, namelijk een teller gebaseerd op een telling van studenten die zijn geregistreerd op basis van de instelling waar zij staan ingeschreven en een noemer gebaseerd op de bevolkingsstatistieken die zijn geregistreerd op basis van woonplaats. Daardoor stemt de regio van de studie niet altijd overeen met de regio van de woonplaats. Bovendien kunnen de aantallen studenten ook personen omvatten die niet in het bevolkingsregister zijn ingeschreven (bijvoorbeeld tijdelijke buitenlandse studenten). Daarom is het mogelijk dat het aantal studenten aan tertiaire onderwijsinstellingen in een regio meer dan 100 % van de bevolking (van een bepaalde leeftijdsgroep) is, vooral als de mobiliteit onder studenten hoog is.

Bereikt opleidingsniveau wordt gedefinieerd als het aandeel personen van een bepaalde leeftijdsgroep dat een bepaald opleidingsniveau heeft behaald. Voor het tertiair opleidingsniveau wordt de leeftijdsgroep van 30–34 jaar gebruikt, omdat dit over het algemeen de eerste periode van vijf jaar is waarin het overgrote deel van de studenten hun studie al heeft voltooid.

Een leven lang leren heeft betrekking op kennisvergaring om persoonlijke of professionele redenen met het overkoepelende doel om kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen. Statistieken over een leven lang leren hebben betrekking op de personen van 25–64 jaar die meldden dat zij in de vier weken voorafgaand aan de arbeidskrachtenenquête deel hebben genomen aan onderwijs of een opleiding hebben gevolgd; deze cijfers worden gedeeld door de totale bevolking van dezelfde leeftijd. De verzamelde informatie heeft betrekking op elke vorm van onderwijs of opleiding, ongeacht of deze relevant is voor de huidige of mogelijk toekomstige baan van de geënquêteerden.

Context

Elke lidstaat van de EU is grotendeels verantwoordelijk voor zijn eigen onderwijs- en opleidingsstelsels en voor de inhoud van zijn onderwijsprogramma's (leerplannen). De Europese Unie ondersteunt nationale acties en helpt de lidstaten om gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan via wat de open coördinatiemethode wordt genoemd: de EU biedt een beleidsforum om actuele kwesties (bijvoorbeeld de vergrijzende samenleving, tekorten aan gekwalificeerde mensen of mondiale concurrentie) te bespreken, zodat de lidstaten beste praktijken kunnen uitwisselen en gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor het verzamelen van informatie.

Onderwijskansen voor iedereen

Vanaf de vroege kinderjaren ...

In februari 2011 heeft de Europese Commissie een mededeling met de titel "Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen" (COM(2011) 66) goedgekeurd. Hierin werd opgemerkt dat opvang en onderwijs voor jonge kinderen de basis is voor succes op het gebied van een leven lang leren, sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en latere inzetbaarheid, en dat dit met name bevorderlijk is voor kansarme gezinnen en dat dit kinderen kan helpen ontsnappen aan armoede of probleemgezinnen.

... tot schoolverlaters ...

Ongeveer één op de zeven kinderen verlaat de school of opleiding voortijdig en dat heeft zijn weerslag op het individu, de maatschappij en de economie. In januari 2011 keurde de Europese Commissie een mededeling goed met als titel "Voortijdig schoolverlaten aanpakken: een essentiële bijdrage aan de Europa 2020-agenda" (COM(2011) 18). Deze mededeling ging in op de redenen waarom leerlingen school voortijdig verlaten en gaf een overzicht van bestaande en geplande maatregelen om deze kwestie in de hele EU aan te pakken.

... tot volwassen studenten

De meeste Europeanen volgen aanmerkelijk langer onderwijs dan het wettelijk vereiste minimum. Dat is een weerspiegeling van de tendens om hoger onderwijs te volgen en van de toenemende deelname aan initiatieven van een leven lang leren, zoals oudere (volwassen) studenten die terugkeren naar de schoolbanken — vaak om zich om te scholen of zich voor te bereiden op een andere carrière. De kansen die de EU haar burgers biedt om in een ander land te studeren, een opleiding te volgen of te werken, dragen in grote mate bij aan intercultureel begrip, persoonlijke ontwikkeling en verwezenlijking van het volledige economische potentieel van de EU.


RYB info.png
Onderwijs: een centrale pijler van Europa 2020


Onderwijs is een van de vijf centrale pijlers van de groeistrategie Europa 2020. Twee in dit artikel beschreven indicatoren op regionaal niveau zijn referentiedoelen waarmee de voortgang van de EU naar een slimme, duurzame en solidaire economie kan worden gevolgd. Deze referentiedoelen zijn vastgesteld op EU-niveau en ze voorzien erin dat:

  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % komt te liggen; en
  • ten minste 40 % van de 30–34-jarigen tertiair of gelijkwaardig onderwijs moet hebben voltooid in 2020.

Opgemerkt moet worden dat deze beide doelstellingen, hoewel zij zijn gesteld in de hele Europese Unie, niet specifiek van toepassing zijn op een nationaal of regionaal niveau. Elk Europa 2020-referentiedoel is vertaald in nationale (en soms regionale) doelstellingen die een weerspiegeling vormen van de verschillende situaties en omstandigheden van elke lidstaat. De nationale streefcijfers voor het percentage voortijdige verlaters varieerden van slechts 4,5 % voor Polen tot wel 16 % voor Italië.

Jeugd in beweging is een van de zeven vlaggenschipinitiatieven van Europa 2020. Het is een breed pakket aan beleidsinitiatieven inzake onderwijs en werkgelegenheid voor jongeren, dat in 2010 werd gelanceerd. Het beoogt de inzetbaarheid van jongeren in de hele EU te verbeteren, de hoge jeugdwerkloosheid te verminderen en de arbeidsparticipatiegraad van jongeren te verhogen door:

  • onderwijs en opleidingen beter te laten aansluiten op de behoeften van jongeren;
  • meer jongeren aan te moedigen gebruik te maken van EU-subsidies voor studies of opleidingen in een ander land;
  • EU-lidstaten aan te moedigen tot het nemen van maatregelen om de overgang van school naar werk gemakkelijker te maken.

Voor meer informatie: Europa 2020


Onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020)

In mei 2009 werd het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend als ET 2009) aangenomen, waarin vier strategische doelen werden vastgesteld ten aanzien van onderwijs en opleiding in de EU:

  • een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen;
  • de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleidingen verbeteren;
  • kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; en
  • creativiteit en innovatie verbeteren op alle niveaus van onderwijs en opleiding.


RYB info.png
Erasmus+: een EU-programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport tot het einde van dit decennium.


Erasmus + is een EU-programma bedoeld om vaardigheden en inzetbaarheid te vergroten en om onderwijs, opleidingen en jeugdwerk te moderniseren; het programma ondersteunt ook sport (zowel projecten in de breedtesport als grensoverschrijdende uitdagingen zoals wedstrijdvervalsing of racisme). Het is ontworpen om een nieuwe aanpak te bieden voor het ontwikkelen van een moderne en dynamische onderwijssector waarbij samenwerking tussen formeel, informeel en niet-formeel leren wordt bevorderd, alsook de samenwerking tussen de wereld van het onderwijs en het bedrijfsleven. Het programma Erasmus+ loopt zeven jaar lang (2014–2020) met een budget van 14,7 miljard EUR. Dit zal worden verdeeld over de volgende programma's:

  • onderwijs en opleiding (77,5 %);
  • jeugd (10 %);
  • faciliteiten voor leningen aan studenten (3,5 %);
  • nationale agentschappen (3,4 %);
  • administratieve kosten (1,9 %);
  • Jean Monnet (1,9 %), een programma voor het stimuleren van onderwijs, onderzoek en reflectie op het gebied van onderwijs over Europese integratie aan instellingen voor hoger onderwijs;
  • sport (1,8 %).

Het programma Erasmus+ hangt nauw samen met de beleidsdoelstellingen die zijn uiteengezet in het ET 2020 en de initiatieven van Europa 2020. Het moet aan meer dan vier miljoen Europeanen en ongeveer 125 000 verschillende onderwijsinstellingen kansen bieden om deel te nemen, met als resultaat:

  • twee miljoen studenten meer in het hoger onderwijs die gaan studeren en opleidingen volgen in het buitenland;
  • 650 000 studenten aan beroepsopleidingen die een deel van hun opleiding in het buitenland gaan volgen;
  • 500 000 jongeren die vrijwilligerswerk gaan doen in het buitenland en deelnemen aan jongerenuitwisselingen;
  • 200 000 masterstudenten die zullen profiteren van een nieuwe garantieregeling voor leningen en meer dan 25 000 beurzen voor gezamenlijke masteropleidingen;
  • 800 000 docenten, leerkrachten, opleiders, leden van onderwijspersoneel en jongerenwerkers die in het buitenland kunnen onderwijzen of opleiden.

Om deze doelstellingen te bereiken, zijn in het ET 2020 een aantal referentiedoelen vastgesteld die onderworpen zijn aan regelmatige statistische monitoring en rapportering, met inbegrip van de volgende doelstellingen die in 2020 moeten zijn behaald:

  • minstens 95 % van de kinderen tussen vier jaar en de leeftijd waarop het verplicht lager onderwijs start, moet deelnemen aan voorschools onderwijs;
  • het aandeel van de 15-jarigen dat over onvoldoende vaardigheden beschikt in lezen, wiskunde en natuurwetenschappen moet minder dan 15 % bedragen;
  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding moet lager zijn dan 10 %;
  • het aandeel 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding moet minstens 40 % bedragen.
  • gemiddeld moet minstens 15 % van de volwassenen van 25–64 jaar deelnemen aan een leven lang leren.

In november 2011 werden twee aanvullende referentiedoelen (eveneens te bereiken voor 2020) voor leermobiliteit aangenomen en in mei 2012 werd er nog een referentiedoel voor inzetbaarheid toegevoegd, te weten:

  • tegen 2020 moet een EU-gemiddelde van ten minste 20 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs een periode van een hoger onderwijs-gerelateerde studie of opleiding (met inbegrip van stages) in het buitenland hebben gehad, wat neerkomt op een minimum van 15 Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) -studiepunten of een minimale duur van drie maanden;
  • tegen 2020 moet een EU-gemiddelde van ten minste 6 % van de 18–34-jarigen met een initiële beroepsopleiding en opleidingskwalificatie, een initiële studie of opleidingsperiode (met inbegrip van stages) gerelateerd aan "vocational education and training"-beroepsonderwijs en -opleiding (VET) in het buitenland hebben gehad met een minimale duur van twee weken;
  • tegen 2020 moet het aandeel van werkende afgestudeerden (20–34-jarigen) dat onderwijs en opleiding heeft verlaten niet meer dan drie jaar vóór het referentiejaar, minstens 82 % bedragen.

In 2013 heeft het directoraat-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie een Onderwijs en opleidingenmonitor (de tweede uitgave van deze jaarlijkse publicatie) uitgegeven. Het geeft een analyse van de voortgang die gemaakt is richting het kerndoel inzake het voortijdig schoolverlaten en de voltooiing van tertiair onderwijs, zoals nader bepaald in de Europa 2020-strategie. Hoewel in het verslag de eerste helft van het doel bereikbaar werd geacht, namelijk dat het aantal voortijdige schoolverlaters moet dalen tot minder dan 10 % voor 2020, werd ook bevestigd dat ongeveer 5,5 miljoen studenten in de EU nog steeds voortijdig de school verlaten. Ten tweede werd in het verslag geconcludeerd dat de EU "goede voortgang boekt richting de doelstelling om de voltooiing van tertiair onderwijs met ten minste 40 % te doen toenemen" (wederom voor 2020). In het verslag werd ook vastgesteld dat de onderwijs- en opleidingsstelsels te kampen hadden met de gevolgen van de consolidatie van de overheidsfinanciën en de jeugdwerkloosheid, en werd de noodzaak om werk en opleiding nader tot elkaar te brengen nogmaals onderstreept.

RYB info.png
Onderwijs en opleiding — financiering in het kader van het cohesiebeleid


Regionale beleidsinitiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding zijn toegespitst op de ontwikkeling van vaardigheden en talenten, die als essentieel worden beschouwd om de concurrentiepositie en sociale samenhang van Europa op de lange termijn te waarborgen. Prioritaire acties op het gebied van menselijk kapitaal worden grotendeels gefinancierd uit het Europees sociaal fonds (ESF), terwijl het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) investeringen in onderwijsinfrastructuur ondersteunt.

Uit het ESF worden regionale initiatieven gefinancierd die ontworpen zijn om ervoor te zorgen dat jongeren hun opleiding voltooien en de vaardigheden opdoen die hen beter inzetbaar maken — uitvalpercentages verminderen, jongeren aanmoedigen om op school te blijven en ruimere toegang tot onderwijs garanderen (bijvoorbeeld voor achtergestelde groepen en minderheden) door middel van het verbeteren van beroeps- en tertiaire onderwijsmogelijkheden. Door een verwachte toename van het aantal hooggeschoolde banen in de economie van de EU, zal er een groeiende behoefte zijn aan mensen die tertiair onderwijs hebben voltooid.

Uit het ESF worden tertiaire onderwijsprogramma's gefinancierd en wordt ondersteuning verleend aan samenwerking met het bedrijfsleven met als doel om opleidingsinstellingen en bedrijven dichter bij elkaar te brengen, zodat ook daadwerkelijk de vaardigheden worden onderwezen waar bedrijven behoefte aan hebben. Dit gebeurt door een cultuur van opleiding en een leven lang leren te bevorderen, waar zowel werknemers als werkgevers baat bij hebben, die mensen helpt vooruitgang te boeken in hun carrière en zich voor te bereiden op een verandering van baan of ze helpt weer aan het werk te krijgen als ze werkloos zijn.

Onderwijs en opleiding worden erkend als belangrijke troeven voor de regionale ontwikkeling en komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid, met name via het ESF en het ERDF. EU-investeringen in menselijk kapitaal, onderwijs en opleiding uit hoofde van het cohesiebeleid werd gewaardeerd op  33 383 miljoen EUR in de periode 2007–2013, wat neerkwam op 9,7 % van het totale cohesiebudget van de EU over deze periode. Het merendeel van de financiering was gericht op opleidings- en onderwijsprogramma's, gezien het feit dat aan deze acties 3,6 maal zo veel financiering werd toegewezen als aan de ontwikkeling van onderwijsinfrastructuur.

Voor meer informatie: Cohesiebeleid voor onderwijs en opleiding

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Regionale onderwijsstatistieken (t_reg_educ)
Onderwijs (t_educ)
EU-regio (t_educ_regio)
Opleidingsniveau, resultaten en rendement van onderwijs (t_edat)
Tertiair opleidingsniveau per geslacht, leeftijdsgroep 30-34 jaar en NUTS 1-regio (tgs00105)
Voortijdige verlaters van onderwijs- en opleiding per geslacht en NUTS 1-regio (tgs00106)

Databank

Regionale onderwijsstatistieken (reg_educ)
Onderwijs (educ)
EU-regio (educ_regio)
Opleidingsniveau en rendement van onderwijs (edat)
Belangrijkste indicatoren inzake opleidingsniveau (edatm)
Bevolking naar opleidingsniveau — regionale gegevens (edatm2)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de figuren en kaarten (MS Excel)

Externe links