Werkgelegenheidsstatistieken
- Gegevens geëxtraheerd in augustus 2015. Recentste gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: november 2017.
Dit artikel bevat recente statistieken over de werkgelegenheid in de Europese Unie (EU), waaronder een analyse op basis van belangrijke sociaaleconomische aspecten: werkgelegenheidsstatistieken vertonen aanzienlijke verschillen naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Ook zijn er aanzienlijke arbeidsmarktverschillen tussen de verschillende EU-lidstaten.
Statistieken over de arbeidsmarkt spelen een centrale rol in veel beleidsmaatregelen van de EU na de invoeging van een werkgelegenheidshoofdstuk in het Verdrag van Amsterdam in 1997. De arbeidsparticipatie, d.w.z. het aandeel van de werkenden in de bevolking in de werkende leeftijd, wordt bij de studie naar ontwikkelingen op de arbeidsmarkt beschouwd als een belangrijke sociale indicator voor analytische doeleinden.
Belangrijkste statistische resultaten
Arbeidsparticipatie naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau
In 2014 bedroeg de arbeidsparticipatie van personen van 15-64 jaar in de EU-28 zoals gemeten in de arbeidskrachtenenquête 64,9 %. De arbeidsparticipatie in de EU-28 bereikte een piek in 2008 op 65,7 % en daalde in de daaropvolgende jaren en kwam in 2010 uit op 64,1 %. Deze daling gedurende de wereldwijde financiële en economische crisis — een totale afname van 1,6 procentpunten — werd gevolgd door een periode van stabiliteit tussen 2010 en 2013 toen de arbeidsparticipatie in de EU-28 64,1 % of 64,2 % bedroeg. In 2014 vertoonde de arbeidsparticipatie weer de stijgende trend van voor de crisis en nam deze ten opzichte van 2013 toe met 0,8 procentpunten tot 64,9 % — zie Tabel 1.
In de lidstaten bereikte de arbeidsparticipatie in 2014 hoogtepunten tussen 71 % en 74 in Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Nederland en Duitsland, met een piek van 74,9 % in Zweden. Aan de andere kant van het spectrum was de arbeidsparticipatie in vier van de 28 EU-lidstaten lager dan 60 %, waarbij het laagste percentage werd geregistreerd in Griekenland (49,4 %) — zie figuur 1.
Tussen het begin van de financiële en economische crisis en 2014 (de recentste beschikbare gegevens) waren er aanzienlijke verschillen tussen de prestaties van de afzonderlijke arbeidsmarkten. Hoewel de totale arbeidsparticipatie in de EU-28 in 2014 nog altijd 0,8 procentpunten onder het niveau van 2009 ligt, rapporteerden elf EU-lidstaten een toename van hun respectieve percentages. De grootste stijgingen werden geregistreerd in Malta (6,8 procentpunten) en Hongarije (5,4 procentpunten), terwijl ook de stijgingen in Duitsland en Luxemburg meer dan 3,0 procentpunt bedroegen. De arbeidsparticipatie in Griekenland daalde daarentegen van 61,4 % in 2008 naar iets minder dan 50 % in 2013 en 2014. De arbeidsparticipatie daalde tussen 2009 en 2014 ook aanzienlijk — met ten minste 5 procentpunten — in Cyprus, Spanje, Ierland, Kroatië, Portugal en Denemarken.
De arbeidsparticipatie is over het algemeen lager onder vrouwen en oudere werknemers. In 2014 bedroeg de arbeidsparticipatie voor mannen in de EU-28 70,1 %, tegenover 59,6 % voor vrouwen. Uit vergelijkingen op langere termijn blijkt dat terwijl de arbeidsparticipatie van mannen in 2014 lager was dan tien jaar daarvoor (70,3 % in 2004), het percentage werkende vrouwen aanzienlijk was gestegen — een stijging van 4,1 procentpunt ten opzichte van 55,5 % in 2004 — zie tabel 2.
De percentages voor de arbeidsparticipatie van mannen waren in 2014 in alle lidstaten (EU-28) steevast hoger dan die voor vrouwen, al bestonden er aanzienlijke verschillen. In Malta werd de op twee na laagste arbeidsparticipatie voor vrouwen geregistreerd (49,3 %)en hiermee bedroeg het verschil tussen de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen maar liefst 25,6 procentpunten. In Italië, Griekenland en Tsjechië werden verschillen in de arbeidsparticipatie op basis van geslacht opgetekend van tussen de 16 en 18 procentpunt. In Griekenland en Italië vormde dit een weerspiegeling van het feit dat zij de laagste en op een na laagste percentages voor de arbeidsparticipatie voor vrouwen optekenden. Het grote verschil op basis van geslacht in Tsjechië was eerder het gevolg van een bijzonder hoog percentage voor de arbeidsparticipatie van mannen (77,0 %, het op twee na hoogste percentage in de EU-lidstaten), dan van een laag percentage voor de arbeidsparticipatie van vrouwen. Er bestond weinig verschil in percentages voor de arbeidsparticipatie tussen de geslachten in Finland en Litouwen, waar het percentage voor vrouwen minder dan 2,0 procentpunten lager lag dan dat voor mannen. Ook in Zweden en Letland waren de verschillen tussen de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen relatief klein.
Onder de in tabel 2 opgenomen derde landen registreerde Turkije veruit het grootste verschil tussen de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, waarbij het percentage voor vrouwen (29,5 %) 40,0 procentpunten lager lag dan het percentage voor mannen. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Japan rapporteerden eveneens relatief grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Noorwegen en IJsland hadden beide relatief kleine verschillen tussen arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen (minder dan 5,0 procentpunten) — zie figuur 2.
Net zoals bij de arbeidsparticipatie van vrouwen het geval was, waren er aanwijzingen dat de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (tussen 55 en 64 jaar) ondanks de financiële en economische crisis sterk is toegenomen. In de EU-28 bereikte de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in 2014 51,8 %. Het percentage is sinds 2002 (het begin van de tijdreeksen voor de EU-28) telkens toegenomen tot en met 2014 (de recentst beschikbare gegevens). In 2014 lag de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in elf lidstaten van de EU-28 tussen 50 % en 66& %, terwijl verreweg het hoogste percentage in Zweden werd geregistreerd (74,0 %) — zie tabel 2. De drie EVA-landen waarvoor gegevens beschikbaar zijn, registreerden eveneens een hoge arbeidsparticipatie van oudere werknemers; in elk land meer dan 70 %, met een piek op 83,6 % in IJsland. Japan en in mindere mate de Verenigde Staten registreerden eveneens een relatief hoge arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Een gedetailleerdere analyse van de arbeidsparticipatie per leeftijdsgroep is te vinden in figuur 3; daarin wordt bevestigd dat de hoogste percentages consequent voorkomen in de leeftijdsgroep van 25 tot 54 jaar.
De arbeidsparticipatie verschilt ook aanzienlijk naar gelang van het opleidingsniveau: voor statistieken op dit gebied is de arbeidsparticipatie gebaseerd op de leeftijdsgroep 25-64 jaar en niet op die van 15-64 jaar. De arbeidsparticipatie van mensen die tertiair onderwijs (tertiair onderwijs korte cyclus, bachelor, master en postdoctoraal onderwijs of gelijkwaardig onderwijs) hebben gevolgd, bedroeg in de EU-28 in 2014 83,7 % (zie tabel 3), ver boven het percentage (52,6 %) voor mensen die basisonderwijs of lager secundair onderwijs hebben genoten. In de EU-28 lag de arbeidsparticipatie van mensen met hoogstens een diploma van het hoger secundair of postsecundair niet-tertiair onderwijs op 73,4 %. De grootste daling van arbeidsparticipatie sinds het begin van de financiële en economische crisis (2008 in vergelijking met 2014) vond plaats onder mensen met hoogstens basisonderwijs of lager secundair onderwijs (daling van 3,9 procentpunten). Er was sprake van een aanzienlijk lichtere daling bij personen met tertiair onderwijs (daling van 1,4 procentpunten) en personen met hoogstens een diploma van het hoger secundair of postsecundair niet-tertiair onderwijs (daling van 1,3 procentpunten).
Deeltijdwerk en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
Het aandeel van de beroepsbevolking in de EU-28 in de leeftijdsgroep 15—64 jaar dat aangeeft dat zij in eerste werkkring in deeltijd werken, is gestaag toegenomen van 16,7 % in 2004 tot 19,6 % in 2014. Verreweg het hoogste percentage deeltijdwerkers in 2014 werd geregistreerd in Nederland (49,6 %), gevolgd door Oostenrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, België en Ierland waar ongeveer een kwart van de werknemers in deeltijd werkte. Deeltijdbanen zijn daarentegen relatief ongebruikelijk in Bulgarije (2,5 % van de werknemers), evenals in Slowakije, Kroatië, Tsjechië en Hongarije (tussen 5,1 % en 5,5 %) – zie Tabel 4.
De populariteit van deeltijdwerk verschilt aanzienlijk tussen mannen en vrouwen. Iets minder dan een derde (32,2 %) van de vrouwelijke werknemers in de leeftijdscategorie 15–64 jaar in de EU-28 werkte in 2014 in deeltijd; een veel hoger percentage dan dat voor mannen (8,8 %). Meer dan driekwart (76,7 %) van alle werkende vrouwen in Nederland werkte in 2014 in deeltijd; dit was veruit het hoogste percentage van alle lidstaten [1].
In 2014 was het aandeel van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tijdelijk werk) in de EU-28 14,0 %. Meer dan een op de vier (28,3 %) werknemers in Polen had een tijdelijk contract en de verhouding was meer dan één op de vijf in Spanje (24,0 %), Portugal (21,4 %) en Nederland (21,1 %) — zie figuur 5. In de overige lidstaten (EU-28) varieerde het aandeel werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 19,0 % in Cyprus tot slechts 2,8 % in Litouwen en 1,5 % in Roemenië. De geneigdheid om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te gebruiken, verschilt sterk tussen de EU-lidstaten; dit zou, op zijn minst in bepaalde mate, kunnen samenhangen met de nationale gebruiken, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, beoordelingen door werkgevers van mogelijke groei of krimp en het gemak waarmee werkgevers mensen kunnen aannemen of ontslaan.
Gegevensbronnen en -beschikbaarheid
Bronstatistieken
De arbeidskrachten die deel uitmaken van de beroepsbevolking omvatten werkenden en werklozen. De EU-arbeidskrachtenenquête definieert werkzame personen als personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieweek hebben gewerkt, ook al is het maar één uur per week, voor loon, winst of verhoging van het gezinsinkomen. De beroepsbevolking omvat ook mensen die niet aan het werk waren, maar wel een baan of zelfstandige activiteit hadden waarvan zij tijdelijk afwezig waren, bijvoorbeeld wegens ziekte, vakantie, arbeidsconflict, onderwijs of opleiding.
Werkgelegenheid kan worden gemeten aan de hand van het aantal personen of banen, in voltijdequivalenten of in gewerkte uren. Bij alle in dit artikel getoonde schattingen wordt het aantal personen gebruikt; de informatie die voor de arbeidsparticipatie wordt ingediend, is ook gebaseerd op schattingen van het aantal personen. Werkgelegenheidsstatistieken worden vaak als arbeidsparticipatie geregistreerd om de wijzigingen in de omvang van de bevolking van landen in de loop van de tijd te verdisconteren en vergelijkingen tussen landen van verschillende omvang te vergemakkelijken. Deze percentages worden over het algemeen gepubliceerd voor de bevolking in de werkende leeftijd, waarmee meestal het aantal mensen van 15-64 jaar wordt bedoeld, hoewel in Spanje, het Verenigd Koninkrijk en IJsland de leeftijdsgroep van 16-64 jaar wordt gebruikt. Ook andere internationale statistische organisaties gebruiken deze leeftijdsgroep (15-64 jaar) als standaard.
Bepaalde belangrijke werkgelegenheidskenmerken, zoals gedefinieerd in de EU-arbeidskrachtenenquête, zijn onder andere:
- werknemers: personen die werken voor de overheid of een particuliere werkgever en een beloning ontvangen in de vorm van loon, salaris, prestatiebeloning of betaling in natura; hieronder vallen ook niet-dienstplichtige leden van de strijdkrachten;
- zelfstandigen werken in hun eigen onderneming, landbouwbedrijf of praktijk. Een zelfstandige wordt geacht in de referentieweek te hebben gewerkt als hij/zij voldoet aan een van de volgende criteria: hij/zij werkt met het doel winst te maken, besteedt tijd aan de exploitatie van een onderneming, of is bezig met het oprichten van een onderneming;
- het onderscheid tussen voltijd en deeltijd wordt over het algemeen spontaan aangegeven door de respondent. De belangrijkste uitzonderingen hierop zijn Nederland en IJsland, waar een drempel van 35 uur wordt toegepast, Zweden, waar een drempel wordt toegepast op zelfstandigen, en Noorwegen, waar personen die tussen 32 en 36 uur werken worden gevraagd of het een voltijds- of deeltijdfunctie is;
- indicatoren voor werkzame personen met een tweede werkkring hebben alleen betrekking op personen met meer dan één werkkring tegelijkertijd; mensen die in de referentieweek van baan zijn veranderd, worden niet geteld als mensen met twee banen;
- een werknemer wordt geacht een tijdelijk dienstverband te hebben als de werkgever en de werknemer overeenkomen dat het einde ervan wordt bepaald door objectieve voorwaarden, zoals een bepaalde datum, de voltooiing van een opdracht of de terugkeer van een werknemer die tijdelijk wordt vervangen. Voorbeelden hiervan zijn: seizoenarbeiders; mensen die door een uitzendbureau of arbeidsbemiddelingsbureau in dienst worden genomen en bij een derde worden geplaatst om een bepaalde taak uit te voeren (tenzij er sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd); mensen met specifieke opleidingscontracten.
Context
Werkgelegenheidsstatistieken kunnen worden gebruikt voor een aantal uiteenlopende analyses, waaronder macro-economische studies (werknemers bezien als productiefactor) of studies over arbeidsproductiviteit of concurrentievermogen. Zij kunnen ook worden gebruikt voor het bestuderen van een aantal maatschappelijke en gedragsaspecten die samenhangen met de individuele arbeidssituatie, zoals de maatschappelijke integratie van minderheden of werk als bron van huishoudinkomen.
Werkgelegenheid is zowel een structurele indicator als een kortetermijnindicator. Als structurele indicator kan werkgelegenheid meer inzicht verschaffen in de structuur van de arbeidsmarkt en de economische systemen, gemeten aan de hand van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, of in de kwaliteit van de werkgelegenheid. Als kortetermijnindicator volgt werkgelegenheid de conjunctuurcyclus; werkgelegenheid heeft in die zin echter beperkingen, omdat zij vaak wordt beschouwd als een achterblijvende indicator.
Werkgelegenheidsstatistieken spelen een centrale rol in veel EU-beleid. Sinds de werkgelegenheidstop van Luxemburg in november 1997 bestaat er een Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS); deze werd in 2005 aangepast om de werkgelegenheidsstrategie van de EU nauwer te laten aansluiten op een aantal herziene Lissabondoelstellingen. In juli 2008 zijn de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid voor 2008—2010 geactualiseerd. In maart 2010 heeft de Europese Commissie het startsein gegeven voor de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; deze werd in juni 2010 formeel goedgekeurd door de Europese Raad. De Europese Raad bereikte overeenstemming over vijf centrale streefcijfers, waarvan de eerste is om de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar te verhogen tot 75 % tegen 2020. De EU-lidstaten mogen aan de hand van deze streefcijfers hun eigen nationale streefcijfers vaststellen en nationale hervormingsprogramma's opstellen met acties om de strategie uit te voeren. De strategie kan ten minste deels worden verwezenlijkt door middel van de bevordering van flexibele arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld deeltijdwerk en thuiswerken, waarvan wordt verwacht dat zij de arbeidsparticipatie zullen bevorderen. Onder andere de verbetering van de beschikbare kinderopvangvoorzieningen, een groter aanbod op het gebied van een leven lang leren en het bevorderen van beroepsmobiliteit zijn sommige initiatieven die meer mensen kunnen stimuleren in het arbeidsproces te treden. In dit thema staat "flexizekerheid" centraal: beleidsmaatregelen die tegelijkertijd gericht zijn op de flexibiliteit van de arbeidsmarkten, de werkorganisatie en de arbeidsverhoudingen, waarbij rekening wordt gehouden met de combinatie van werk en privéleven, werkzekerheid en sociale bescherming. In overeenstemming met de Europa 2020-strategie worden met de EWS maatregelen aangemoedigd die bijdragen tot de verwezenlijking van drie streefcijfers voor 2020, namelijk:
- 75 % van de mensen van 20-64 jaar heeft werk;
- het percentage voortijdige schoolverlaters is lager dan 10 % en ten minste 40 % van de 30- tot 34-jarigen heeft een opleiding in het hoger onderwijs afgerond;
- het aantal mensen met een risico op armoede of sociale uitsluiting bedraagt minstens 20 miljoen minder.
Vanwege het trage tempo van het herstel van de financiële en economische crisis en de toenemende aanwijzingen van een groeiende werkloosheid heeft de Commissie op 18 april 2012 een aantal voorstellen gedaan voor maatregelen om de werkgelegenheid door middel van een werkgelegenheidspakket te stimuleren. In deze voorstellen stond onder meer de vraagzijde van de werkgelegenheidscreatie centraal, en wordt uiteengezet hoe de EU-lidstaten aanwervingen kunnen stimuleren door de belastingen op arbeid te verlagen en startende ondernemingen te ondersteunen. Daarnaast waren de voorstellen ook gericht op de vaststelling van economische sectoren met mogelijkheden voor aanzienlijke werkgelegenheidscreatie, zoals de groene economie, de gezondheidszorg en de ICT-sector.
In december 2012 heeft de Europese Commissie in het licht van de hoge en alsmaar stijgende jeugdwerkloosheid in verschillende EU-lidstaten een werkgelegenheidspakket voor jongeren (COM(2012) 727 final) voorgesteld. Dit pakket was een vervolg op de maatregelen ten behoeve van jongeren die zijn vastgelegd in het uitgebreidere werkgelegenheidspakket, en omvat een reeks voorstellen, waaronder:
- aan elke jongere tot 25 jaar binnen vier maanden nadat hij/zij het formele onderwijs heeft verlaten of werkloos is geworden, wordt een kwalitatief goede baan, voortgezet onderwijs, een leerlingplaats of een stage aangeboden (een jongerengarantie);
- een raadpleging van de Europese sociale partners over een kwaliteitskader voor stages, om jongeren de kans te geven om in veilige omstandigheden nuttige werkervaring op te doen;
- een Europese Alliantie voor de verbetering van de kwaliteit en het aanbod van beschikbare leerlingplaatsen en een voorstel voor manieren om hinderpalen voor mobiliteit van jongeren uit de weg te ruimen.
De inspanningen om de jeugdwerkloosheid te verminderen werden in 2013 voortgezet met de mededeling van de Europese Commissie met de titel Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren (COM(2013) 144 final) die erop is gericht de in het Werkgelegenheidspakket voor jongeren uiteengezette maatregelen te versterken en te versnellen. De mededeling is met name bedoeld voor de ondersteuning van jongeren zonder scholing, werk of stage in de regio's van de Unie waar de jeugdwerkloosheid meer is dan 25 %. Er volgde een andere mededeling van de Commissie met de titel Samen aan de slag voor de jongeren in Europa – Een oproep tot actie ter bestrijding van jeugdwerkloosheid' (COM(2013) 447 final) die was gericht op de versnelling van de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie en de ondersteuning van de EU-lidstaten en ondernemingen zodat deze meer jongeren in dienst kunnen nemen.
Een van de hoofdprioriteiten van het college van commissarissen dat in 2014 is aangetreden, is het stimuleren van banen, groei en investeringen, met als doelstelling regelgeving te verminderen en slimmer gebruik te maken van bestaande financiële bronnen en overheidsmiddelen. De Europese Commissie publiceerde in februari 2015 een reeks landenverslagen, waarin het economische beleid van EU-lidstaten wordt geanalyseerd en die informatie verstrekken over de prioriteiten van EU-lidstaten voor het komende jaar om groei en het creëren van banen te stimuleren. Diezelfde maand stelde de Europese Commissie tevens voor om 1 miljard EUR uit het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren in 2015 beschikbaar te maken om de prefinanciering die EU-lidstaten kunnen ontvangen om de arbeidsparticipatie van jongeren maximaal 30 keer zo hoog te maken, en zo tot 650 000 jongeren aan werk te helpen.
Zie ook
- Alle artikelen over werkgelegenheid (in het Engels)
- Job vacancy statistics (in het Engels)
- Job vacancy trends (in het Engels)
- Labour market statistics introduced (in het Engels)
- Labour markets at regional level (in het Engels)
- Participation of young people in education and the labour market (achtergrondartikel) (in het Engels)
- The EU in the world - labour market (in het Engels)
- Underemployment and potential additional labour force statistics (in het Engels)
- Youth unemployment (achtergrondartikel) (in het Engels)
Meer informatie van Eurostat
Publicaties
- European social statistics, uitgave 2013 (in het Engels)
- Labour market statistics, 2011 (in het Engels)
- Labour market statistics, 2010 (in het Engels)
- Reconciliation between work, private and family life in the European Union, 2009 (in het Engels)
- The social situation in the European Union, 2009 (in het Engels)
Hoofdtabellen
- Employment and unemployment (Labour Force Survey) (t_employ), zie (in het Engels):
- LFS main indicators (t_lfsi)
- Population, activity and inactivity - LFS adjusted series (t_lfsi_act)
- Employment - LFS adjusted series (t_lfsi_emp)
- Unemployment - LFS adjusted series (t_une)
- LFS series - Detailed annual survey results (t_lfsa)
- LFS series - Specific topics (t_lfst)
Databank
- Employment and unemployment (Labour Force Survey) (employ), zie (in het Engels):
- LFS main indicators (lfsi)
- Population, activity and inactivity - LFS adjusted series (lfsi_act)
- Employment - LFS adjusted series (lfsi_emp)
- Unemployment - LFS adjusted series (une)
- LFS series - Detailed quarterly survey results (from 1998) (lfsq)
- LFS series - Detailed annual survey results (lfsa)
- LFS series -Specific topics (lfst)
- LFS ad-hoc modules (lfso)
- 2013. Accidents at work and other work-related health problems (lfso_13)
- 2012. Transition from work to retirement (lfso_12)
- 2011. Access to labour markets for disabled people (lfso_12)
- 2010. Reconciliation between work and family life (lfso_10)
- 2009. Entry of young people into the labour market (lfso_09)
- 2008. Labour market situation of migrants (lfso_08)
- 2007. Work related accidents, health problems and hazardous exposure (lfs_07)
- 2006. Transition from work into retirement (lfso_06)
- 2005. Reconciliation between work and family life (lfso_05)
- 2004. Work organisation and working time arrangements (lfso_04)
- 2003. Lifelong learning (lfso_03)
- 2002. Employment of disabled persons (lfso_02)
- 2000. Transition from school to working life (lfso_00)
Speciale sectie
- Employment and unemployment (Labour force survey) (in het Engels)
Methodologie / Metadata
Publicaties
- EU Labour Force Survey — online publication (in het Engels)
- Labour Force Survey in the EU, candidate and EFTA countries — Main characteristics of national surveys, 2013–14 edition (in het Engels)
- Quality Report of the European Union — Labour Force Survey — 2013–14 edition (in het Engels)
ESMS-metagegevensbestanden en methodologie voor de EU-LFS
- Employment and unemployment (Labour Force Survey) (ESMS metadata file — employ_esms) (in het Engels)
- Employment growth and activity branches - annual averages (ESMS metadata file — lfsi_grt_a_esms) (in het Engels)
- LFS ad-hoc modules (ESMS metadata file — lfso_esms) (in het Engels)
- LFS main indicators (ESMS metadata file — lfsi_esms) (in het Engels)
- LFS series - Detailed annual survey results (ESMS metadata file — lfsa_esms) (in het Engels)
- LFS series - Detailed quarterly survey results (from 1998) (ESMS metadata file — lfsq_esms) (in het Engels)
Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)
- Employment statistics: tables and figures (in het Engels)
Externe links
- Europese Commissie — Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie — Europese werkgelegenheidsstrategie
- OECD — Employment (in het Engels)
Voetnoten
- ↑ Raadpleeg voor de definitie van voltijd/deeltijd de "Bronstatistieken".