Statistics Explained

Archive:Energieproductie en –invoer

Gegevens van mei 2015. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, hoofdtabellen en databank. Geplande update van het artikel: augustus 2016.
Tabel 1: Energieproductie, 2003 en 2013
(miljoen ton olie-equivalenten)
Bron: Eurostat (nrg_100a)
Figuur 1: Productie van primaire energie, EU-28, 2013
(in % van het totaal, op basis van tonnen olie-equivalenten)
Bron: Eurostat (nrg_100a) en (nrg_107a)
Figuur 2: Ontwikkeling van de productie van primaire energie
(naar brandstoftype), EU-28, 2003–2013
(2003 = 100, op basis van tonnen olie-equivalenten)
Bron: Eurostat (nrg_100a)
Tabel 2: Netto-invoer van primaire energie, 2003–2013
Bron: Eurostat (nrg_100a) en (demo_pjan)
Tabel 3: Voornaamste herkomst van de invoer van primaire energie, EU-28, 2003-13
(% van invoer van buiten in de EU-28)
Bron: Eurostat (nrg_122a), (nrg_123a) en (nrg_124a)
Tabel 4: Energieafhankelijkheid, EU-28, 2003–2013
(aandeel van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie in %, op basis van tonnen olie-equivalent)
Bron: Eurostat (nrg_100a), (nrg_102a) en (nrg_103a)
Figuur 3: Energieafhankelijkheid — alle producten, 2013
(aandeel van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie in %, op basis van tonnen olie-equivalent)
Bron: Eurostat (tsdcc310)

De afhankelijkheid van de Europese Unie (EU) van de invoer van energie, met name van olie en meer recentelijk ook van aardgas, vormt de achtergrond voor het beleid inzake de zekerheid van de energievoorziening. Dit artikel gaat over de productie van primaire energie in de EU en de toenemende afhankelijkheid van de EU van energie-invoer uit derde landen doordat zij meer verbruikt dan zij produceert. Het is in feite zo dat meer dan de helft (53,2 %) van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 in 2013 afkomstig was van invoer.

Belangrijkste statistische resultaten

Primaire productie

De productie van primaire energie in de EU-28 bedroeg in 2013 in totaal 790 miljoen ton olie-equivalent (toe). Daarmee zette de algemene neerwaartse trend van de afgelopen jaren zich voort. De belangrijkste uitzondering daarop deed zich voor in 2010, toen de productie opleefde na een relatief sterke daling in 2009 — een daling die samenviel met de financiële en economische crisis. Over een langere periode beschouwd, was in 2013 de productie van primaire energie in de EU-28 15,4 % lager dan in de voorafgaande periode van tien jaar. De algemene neerwaartse trend in de productie van primaire energie van de EU-28 kan, ten minste gedeeltelijk, worden geweten aan het feit dat de grondstoffenvoorraad uitgeput raakte en /of producenten de exploitatie van beperkte hulpbronnen niet rendabel vonden.

Van alle EU-lidstaten was de productie van primaire energie in 2013 het hoogste in Frankrijk, met een aandeel van 17,1 % van het totaal van de EU-28, gevolgd door Duitsland (15,3 %) en het Verenigd Koninkrijk (13,9 %). De belangrijkste verandering ten opzichte van het voorafgaande periode van tien jaar was de daling van het aandeel van het Verenigd Koninkrijk, dat eerst op 26,2 % stond — zie tabel 1. De enige andere EU-lidstaten waar in dezelfde periode de aandelen terugliepen, waren Denemarken (-0,9 procentpunt) en Litouwen (-0,4 procentpunten). De grootste stijgingen van de productie van primaire energie in de tien jaar tot 2013 werden geregistreerd in Nederland (toename van 11,0 miljoen toe), Italië (9,1 miljoen toe) en Zweden (4,3 miljoen toe). Daarentegen daalde de productie van primaire energie in het Verenigd Koninkrijk met 135,4 miljoen toe, terwijl Duitsland (-14,3 miljoen toe) en Denemarken (-11,6 toe) de enige andere EU-lidstaten waren die dubbele krimpcijfers in hun productieniveaus rapporteerden.

De productie van primaire energie in de EU-28 was in 2013 verspreid over een groot aantal verschillende energiebronnen, waarvan kernenergie qua omvang de belangrijkste was, namelijk (28,7 % van het totaal). Het aandeel van kernenergie was vooral hoog in Frankrijk, waar deze ruim vier vijfde van de nationale productie van primaire energie uitmaakte, terwijl in België dit aandeel driekwart en in Slowakije nabij twee derde was; elders was het aandeel minder dan de helft, en in 14 van de EU-lidstaten was er geen bijdrage van kernenergie. Bijna een kwart van de totale productie van primaire energie van de EU-28 was afkomstig van hernieuwbare energiebronnen (24,3 %). Het aandeel van vaste brandstoffen (19,7 %, voornamelijk steenkool) lag net onder een vijfde en het aandeel van aardgas lag weer iets lager (16,7 %). Ruwe olie (9,1 %) was de enige andere belangrijke bron van productie van primaire energie (zie figuur 1).

De groei van de primaire productie van hernieuwbare energiebronnen overschreed die van alle andere energiesoorten; deze groei was redelijk stabiel in de meeste jaren van de periode 2003 - 2013, met een lichte daling in 2011 (zie figuur 2). In deze periode van tien jaar steeg de productie van hernieuwbare energiebronnen met in totaal 88,4 %. Voor de andere primaire energiebronnen is de productie tussen 2000 en 2010 daarentegen over de gehele linie gedaald. De grootste afname van de productie van primaire energie werd geregistreerd voor aardolie (-54,0 %), aardgas (-34,6 %) en vaste brandstoffen (-24,9 %); de productie van kernenergie daalde minder sterk, namelijk met 12,0 %.

Invoer

De terugval van de primaire productie van steenkool, bruinkool, aardolie, aardgas en meer recentelijk kernenergie heeft geleid tot een situatie waarin de EU steeds afhankelijker wordt van de invoer van primaire energie om aan de vraag te kunnen voldoen, hoewel deze situatie zich in de nasleep van de financiële en economische crisis stabiliseerde. In 2013 lag de invoer van primaire energie in de EU-28 ongeveer 909 miljoen toe hoger dan de uitvoer. De grootste netto-importeurs van primaire energie waren over het algemeen de EU-lidstaten met de grootste bevolking, met uitzondering van het Polen (die nog over eigen steenkoolreserves beschikt). Denemarken was sinds 2004 van alle lidstaten de enige netto-exporteur van primaire energie, maar in 2013 overschreed de Deense energie-invoer de uitvoer zodanig dat geen enkele EU-lidstaat netto-exporteur van energie (zie tabel 2) meer was. In verhouding tot de bevolkingsomvang waren de grootste netto-importeurs in 2013 Luxemburg, Malta en België.

De herkomst van de energie-invoer van de EU-28 is de afgelopen jaren enigszins veranderd, waarbij Rusland zijn positie als grootste leverancier van aardolie en aardgas heeft behouden en de belangrijkste leverancier van steenkool is geworden (zie tabel 3). In 2013 was circa 33,5 % van de invoer van aardolie in de EU-28 afkomstig uit Rusland; dit was iets lager dan de percentages die voor 2010 en 2012 werden geregistreerd. Rusland werd in 2006 de voornaamste leverancier van steenkool en verdrong daarmee Zuid-Afrika van de eerste plaats. Al eerder was Rusland Australië en Colombia voorbij gestreefd (in 2004 respectievelijk 2002). Het Russische aandeel in de invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 steeg van 13,2 % in 2003 tot 30,0 % in 2009, en daalde vervolgens enigszins tot 25,9 % in 2012, en kwam in 2013 weer terug tot 28,8 %. Tussen 2003 en 2010 daarentegen daalde het Russische aandeel in de invoer van aardgas in de EU-28, namelijk van 44,8 % naar 30,1 %. Dit veranderde echter in 2013, toen het aandeel weer steeg naar 39,3 %. Gedurende de tien jaar weergegeven in tabel 3 bleef Noorwegen de op een na grootste leverancier van EU-invoer van ruwe olie en aardgas.

De zekerheid van de primaire-energievoorziening van de EU kan in gevaar komen als een groot deel van de invoer in de handen van een klein aantal partners komt te liggen. Meer dan twee derde (69,1 %) van de invoer van aardgas in de EU-28 kwam in 2013 uit Rusland of Noorwegen — er was dan ook sprake van een grotere concentratie van de invoer dan in voorgaande jaren, aangezien deze twee landen goed waren voor 59,6 % van de invoer van aardgas in 2011, en voor 63,7 % in 2012. Uit een soortgelijke analyse blijkt dat in 2013 53,8 % van de invoer van ruwe aardolie in de EU-28 uit Rusland, Noorwegen en Saudi-Arabië kwam, terwijl 73,1 % van de invoer van steenkool afkomstig was uit Rusland, Colombia en de Verenigde Staten. Tussen 2003 en 2013 waren er aanwijzingen dat nieuwe partnerlanden in opkomst waren, maar de invoer uit die landen bleef vrij klein. Dit gold met name voor de invoer van ruwe aardolie uit Nigeria, Kazachstan, Azerbeidzjan en Irak, en de invoer van aardgas uit Qatar en Libië.

De afhankelijkheid van de EU-28 van ingevoerde energie nam toe van minder dan 40 % van het bruto-energieverbruik in de jaren tachtig tot 53,2 % in 2013 (zie tabel 4). Dit laatste cijfer wees op een lichte daling van de afhankelijkheid, die een hoogtepunt van 54,7 % bereikte in 2008. De hoogste energieafhankelijkheid in 2013 werd geregistreerd voor ruwe olie (88,4 %) en aardgas (65,3 %). In de afgelopen tien jaar (2003-2013) is de afhankelijkheid van de Europese Unie ten opzichte van derde landen voor de levering van aardgas gestegen met 13,3 percentpunten, sneller dan die voor de levering van ruwe olie (9,9 percentpunten) en vaste brandstoffen (9,2 percentpunten). Sinds 2004 is de netto-invoer van energie van de EU-28 groter dan de primaire productie. Met andere woorden: meer dan de helft van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 was afkomstig uit netto-invoer.

Aangezien het niet langer een netto-exporteur was, werd de energieafhankelijkheid van Denemarken in 2013 positief, net als alle andere EU-lidstaten (zie figuur 3). De laagste energieafhankelijkheid werd geregistreerd in Estland, Denemarken, Roemenië, Polen, Nederland en Tsjechië (de enige andere lidstaten met een energieafhankelijkheid onder 30,0 %). Malta, Luxemburg en Cyprus waren (bijna) volledig afhankelijk van de invoer van primaire energie.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Energieproducten die rechtstreeks uit natuurlijke hulpbronnen worden gewonnen of gedolven, worden primaire energiebronnen genoemd; energieproducten die in een energiecentrale worden geproduceerd uit primaire energiebronnen worden afgeleide producten genoemd. Primaire-energieproductie omvat de nationale productie van primaire energiebronnen en vindt plaats wanneer natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd, bijvoorbeeld in steenkoolmijnen, aardolievelden en waterkrachtcentrales, of bij de fabricage van biobrandstoffen. Wanneer het verbruik groter is dan de primaire productie, moet het tekort worden aangevuld door de invoer van primaire of afgeleide producten.

De warmte die in een reactor wordt geproduceerd als gevolg van kernsplijting wordt beschouwd als primaire productie van nucleaire warmte, ook wel kernenergie genoemd. Deze wordt berekend op basis van de werkelijk geproduceerde warmte of op basis van de geregistreerde bruto-elektriciteitsproductie en het thermisch rendement van de kerncentrale. De primaire productie van steenkool en bruinkool bestaat uit hoeveelheden gewonnen of geproduceerde brandstoffen, berekend na eventuele verwijdering van inert materiaal.

De omzetting van energie van de ene in de andere vorm, zoals elektriciteit of warmteopwekking door thermische krachtcentrales of cokesproductie door cokesovens, wordt niet als primaire productie beschouwd.

De netto-invoer wordt berekend als de omvang van de invoer verminderd met de equivalente omvang van de uitvoer. De invoer omvat alle binnenkomsten in het nationale grondgebied, met uitzondering van doorvoer (met name via aardgas- en oliepijpleidingen); uitvoer omvat alle uitgevoerde hoeveelheden uit het nationale grondgebied.

Context

Energiezekerheid

Meer dan de helft van de energie in de EU-28 is afkomstig van buiten de EU – en dit aandeel is de afgelopen tien jaar gestegen. Een groot deel van die energie komt uit Rusland; door zijn de geschillen met doorvoerlanden dreigde de levering de afgelopen jaren te worden onderbroken. Zorgen over de continuïteit van de energievoorziening vanuit Rusland zijn verder versterkt door het conflict in Oekraïne.

In reactie op de Russisch-Oekraïense aardgascrisis van januari 2009 werd het wettelijke kader van de EU met betrekking tot de zekerheid van de energievoorziening herzien en heeft de Raad van de Europese Unie in september 2009 de Richtlijn 2009/119/EG houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden aardaardolie en /of aardolieproducten in opslag te houden goedgekeurd. Deze maatregelen voor de aardolie- en aardgasmarkt moeten ervoor zorgen dat alle partijen doeltreffende maatregelen nemen om de gevolgen van potentiële verstoringen van de leveringen te voorkomen en te beperken en tevens mechanismen tot stand brengen zodat EU-lidstaten kunnen samenwerken om doeltreffend te reageren op eventuele grote verstoringen van de aardolie- of aardgasleveringen; er werd een coördinatiemechanisme opgezet zodat de lidstaten onmiddellijk en op uniforme wijze kunnen reageren in geval van een noodsituatie.

In november 2010 heeft de Europese Commissie een initiatief goedgekeurd getiteld „Energie 2020 — Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie” (COM(2010) 639). In deze strategie worden prioriteiten voor een periode van tien jaar bepaald en worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om verschillende uitdagingen aan te gaan, waaronder de totstandbrenging van een markt met concurrerende tarieven en een veilige energievoorziening, de versterking van het technologisch leiderschap, en doeltreffende onderhandelingen met internationale partners. Een van de prioriteiten is het nastreven van goede relaties met externe leveranciers van energie voor de EU en doorvoerlanden. Via de Energiegemeenschap (in oktober 2005 opgericht), werkt de EU ook om buurlanden te integreren in haar interne energiemarkt. Een breed scala aan energiebronnen en diversiteit van leveranciers, transportroutes en transportmechanismen kunnen een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de energievoorziening. Het opbouwen van betrouwbare partnerschappen met landen die energie leveren, doorvoeren en verbruiken, wordt gezien als een manier om de risico's van de energieafhankelijkheid van de EU te beperken; in september 2011 heeft de Europese Commissie een mededeling goedgekeurd met de titel „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” (COM(2011) 539).

Er lopen verschillende initiatieven voor het ontwikkelen van gaspijpleidingen tussen Europa en zijn oostelijke en zuidelijke buurlanden. Het gaat hierbij onder andere om de Nord Stream-pijpleiding (tussen Rusland en de Europese Unie via de Oostzee), die in november 2011 operationeel is geworden; om de Trans-Adriatische pijpleiding (die Turkije en Italië via Griekenland en Albanië met elkaar verbindt voor de levering van aardgas uit de regio rond de Kaspische Zee aan de Europese Unie).

In reactie op de aanhoudende bezorgdheid over de afhankelijkheid van de EU van ingevoerde energie, heeft de Europese Commissie in mei 2014 haar Energie veiligheidsstrategie (COM(2014) 330) uitgebracht, die is gericht op een stabiele en overvloedige toevoer van energie. Naast kortetermijnmaatregelen die zien op de impact van een einde aan de Russische invoer van gas of een verstoring van de invoer door de Oekraïne, richt de strategie zich op de uitdagingen van zekerheid van toevoer op de lange termijn en heeft zij maatregelen voorgesteld in vijf gebieden, waaronder: het verhogen van de energieproductie in de EU en diversificatie van leverende landen en routes, en met één stem spreken in het externe energiebeleid.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Energiestatistieken - hoeveelheden (t_nrg_quant)

Databank

Energiestatistieken - hoeveelheden, jaargegevens (nrg_quant)
Energiestatistieken - energievoorziening, energieomzetting, energieverbruik (nrg_10)
Energy statistics - imports (nrg_12)
Energy statistics - exports (nrg_13)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor tabellen en figuren (MS Excel)

Externe links