Statistics Explained

Archive:Statistieken over hernieuwbare energie


Gegevens geëxtraheerd in januari 2020.

Geplande update van het artikel: april 2021.

Highlights

In 2018 was hernieuwbare energie goed voor 18,9 % van de in de EU verbruikte energie. De sector ligt daarmee op koers voor de doelstelling van 20 % voor 2020.

Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoersactiviteiten in de EU kwam in 2018 uit op 8,3 %.

Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, 2018
(% van bruto-eindverbruik van energie)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

Het streven om van Europa tussen nu en 2050 het eerste klimaatneutrale continent ter wereld te maken is de doelstelling achter de Europese Green Deal (COM(2019) 640 final), het meest ambitieuze pakket maatregelen dat Europese burgers en bedrijven in staat moet stellen hun voordeel te doen met een duurzame groene transitie.

Het gebruik van hernieuwbare energie heeft vele potentiële voordelen, zoals een lagere uitstoot van broeikasgassen, diversifiëring van de energievoorraad en een verminderde afhankelijkheid van de markt voor fossiele brandstoffen (met name olie en gas). De groei van hernieuwbare energiebronnen kan ook de werkgelegenheid in de EU stimuleren, door het scheppen van banen in verband met nieuwe “groene” technologieën.

Dit artikel bevat recente statistieken over het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in zijn totaliteit en in drie verbruikssectoren (bruto-elektriciteitsverbruik, verwarming en koeling, en vervoer) in de Europese Unie (EU). Het gaat om de volgende hernieuwbare energiebronnen: windenergie, (thermische, fotovoltaïsche en geconcentreerde) zonne-energie, waterkracht, getijdenenergie, geothermische energie, door warmtepompen opgevangen omgevingswarmte, biobrandstoffen en herbruikbaar afval.

Full article

Het aandeel hernieuwbare energie is tussen 2004 en 2018 bijna verdubbeld

De EU wil in 2020 20 % van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen halen. Deze doelstelling is verdeeld over de EU-lidstaten. Er zijn nationale actieplannen (in het Engels) opgesteld om voor iedere lidstaat de ontwikkeling van hernieuwbare energie te plannen. Figuur 1 toont de meest recente beschikbare gegevens over het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie, en de doelstellingen voor 2020. In 2018 was het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de EU 18,9 %, tegenover 9,6 % in 2004.

Deze positieve ontwikkeling is veroorzaakt door de juridisch bindende doelstellingen voor de verbetering van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen die zijn vastgesteld in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Hoewel de EU als geheel op koers ligt om de doelstellingen voor 2020 te halen, zullen sommige lidstaten meer moeten doen om te voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot de twee belangrijkste doelstellingen: het totale aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie (zie figuur 1) en het specifieke aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer (waar verderop in dit artikel op wordt ingegaan, zie figuur 2 en tabel 4).

Figuur 1: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, 2018
(% van bruto-eindverbruik van energie)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)


Zweden was in 2018 de lidstaat met verreweg het grootste aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie: meer dan de helft (54,6 %). Hiermee behield Zweden een voorsprong op Finland (41,2 %), Letland (40,3 %), Denemarken (36,1 %) en Oostenrijk (33,4 %). Aan het andere uiteinde van de schaal is het kleinste aandeel hernieuwbare energie geregistreerd in Nederland (7,4 %), Malta (8,0 %), Luxemburg (9,1 %) en België (9,1 %). Uit de meest recente gegevens voor 2018 blijkt dat Frankrijk en Nederland hun aandeel van hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie met ten minste 6,4 respectievelijk 6,6 procentpunten moeten verhogen om de doelstelling te halen. Twaalf lidstaten hadden hun doelstelling voor 2020 daarentegen al overtroffen. De beste resultaten (tussen 5,0 en 8,0 procentpunten boven de doelstelling) werden bereikt in Kroatië, Zweden, Denemarken en Estland.

In tabel 1 worden de gegevens voor alle rapporterende landen en de waarden van de indicatieve keten getoond.

Tabel 1: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, 2004-2018
(% van bruto-eindverbruik van energie)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

De overige statistische bevindingen in dit artikel betreffen de ontwikkelingen van 2004 tot 2018 in het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in drie verbruikssectoren: bruto-elektriciteitsverbruik, verwarming en koeling, en vervoer.

Windenergie wordt de belangrijkste hernieuwbare bron van elektriciteit

Richtlijn 2009/28/EG bevat normaliseringsregels voor de berekening van door water- en windenergie geproduceerde elektriciteit, om de effecten van schommelingen door het weer af te vlakken (waterkracht is de afgelopen 15 jaar genormaliseerd en wind de afgelopen 5 jaar). In dit artikel worden de resultaten van de toepassing van deze normaliseringsregels gepresenteerd.

De groei van uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tussen 2008 en 2018 is voornamelijk te danken aan de toename van drie hernieuwbare energiebronnen in de EU als geheel: voornamelijk windenergie, maar ook zonne-energie en vaste biobrandstoffen (inclusief herbruikbaar afval). In 2018 was windenergie de grootste bron voor de productie van hernieuwbare elektriciteit in de EU. De hoeveelheid elektriciteit uit waterkracht was relatief gelijk aan die van tien jaar eerder. De hoeveelheid elektriciteit die in de EU werd geproduceerd uit zonne-energie en windmolens, was in 2018 echter 15,5 respectievelijk 2,9 keer zo hoog als in 2008. Zonne-energie is zelfs nog sterker gegroeid, van slechts 7,4 TWh in 2008 naar 115,0 TWh in 2018.

Er zijn duidelijke verschillen tussen de EU-lidstaten. In Oostenrijk (73,1 %), Zweden (66,2 %) en Denemarken (62,4 %) is ten minste drie vijfde van alle verbruikte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerd — grotendeels waterkracht en windenergie. Hernieuwbare bronnen waren goed voor meer dan de helft van het verbruik in Letland (53,5 %) en Portugal (52,2 %). Anderzijds was het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Cyprus (9,4 %), Luxemburg (9,1 %), Hongarije (8,3 %) en Malta (7,1 %) minder dan 10 % (zie tabel 2).

Tabel 2: Aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in bruto-elektriciteitsverbruik, 2004-2018
(%)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

Meer dan een vijfde van energie voor verwarming en koeling afkomstig uit hernieuwbare bronnen

In 2018 maakte hernieuwbare energie 21,1 % uit van het totale energieverbruik voor verwarming en koeling in de EU. Dit is een aanzienlijke toename ten opzichte van de 11,7 % in 2004. De toename in industriële sectoren, dienstverlening en huishoudens (bouwsector) heeft bijgedragen tot deze groei. Door warmtepompen opgevangen aerothermische, geothermische en hydrothermische warmte-energie wordt hier ook meegerekend, voor zover deze door de landen is gemeld. Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling is weergegeven in tabel 3.

Tabel 3: Aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling, 2004-2018
(%)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

8,3 % van de hernieuwbare energie in 2018 gebruikt voor vervoersactiviteiten

De EU is overeengekomen een gemeenschappelijke doelstelling vast te stellen van 10 % voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen (inclusief vloeibare biobrandstoffen, waterstof, biomethaan, “groene” elektriciteit enz.) voor vervoer in 2020.

Het gemiddelde aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer is toegenomen van 1,5 % in 2004 tot 8,3 % in 2018. Het aandeel van hernieuwbare energie in het brandstofverbruik voor vervoer ligt in de EU-lidstaten tussen hoge waarden van 29,7 % in Zweden, 14,9 % in Finland en 9,8 % in Oostenrijk en waarden van minder dan 4,0 % in Kroatië (3,9 %), Griekenland (3,8 %), Estland (3,3 %) en Cyprus (2,7 %), zie figuur 2.

Figuur 2: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer, 2018
(% van bruto-eindverbruik van energie)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

In een aantal EU-lidstaten was er een snelle groei van het gebruik van hernieuwbare energie als brandstof voor vervoer. Dit gold met name voor Ierland, Luxemburg, Malta, Nederland, Finland en Zweden.

Meer informatie over het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer is te vinden in tabel 4.

Tabel 4: Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer, 2004-2018
(% van bruto-eindverbruik van energie)
Bron: Eurostat (nrg_ind_ren)

Brongegevens voor tabellen en grafieken

Gegevensbronnen

De in dit artikel gepresenteerde statistieken worden opgesteld aan de hand van gegevens die zijn verzameld overeenkomstig de berekeningsregels vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen. De grondslag voor de berekening wordt gevormd door de energiestatistieken vermeld in Verordening (EG) nr. 1099/2008 betreffende energiestatistieken, laatstelijk gewijzigd in november 2017 bij Verordening (EU) 2017/2010. Richtlijn 2009/28/EG zal tot het referentiejaar 2020 worden gebruikt. Vanaf dat jaar zal het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen worden berekend volgens de normaliseringsregels vastgelegd in Richtlijn 2018/2001/EU ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

Er zijn gegevens beschikbaar voor alle EU-lidstaten, alsmede voor het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Montenegro, Noord-Macedonië, Servië, Albanië, Turkije en Kosovo*. In het algemeen zijn de gegevens volledig, recent en goed internationaal vergelijkbaar.

Het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie wordt beschouwd als een belangrijke indicator voor vooruitgang in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Deze indicator kan worden beschouwd als een schatting voor het bewaken van de voortgang in het kader van {{Template:EurLex|code=CELEX:32009L0028:NL:NOT|title=Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. In sommige landen is het statistische systeem op het gebied van bepaalde technologieën voor hernieuwbare energie echter nog onvoldoende ontwikkeld om te kunnen voldoen aan de eisen van deze richtlijn. Energie uit omgevingswarmte voor warmtepompen wordt bijvoorbeeld door veel landen niet gemeld.

In alle berekeningen wordt rekening gehouden met specifieke bepalingen uit Richtlijn 2009/28/EG na de wijziging bij Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

Bij het interpreteren van gegevens is het belangrijk om rekening te houden met statistische herzieningen. De meest recente gegevens over 2005 laten een kleine variatie zien ten opzichte van de gegevens die beschikbaar waren tijdens de voorbereiding en goedkeuring van de richtlijn in 2007-2008. De wijzigingen zijn het gevolg van herzieningen in gegevenssets die rapporterende landen toezenden in antwoord op jaarlijkse vragenlijsten over energie. Als gevolg van de herziening van gegevens voor het verbruik van biomassa in huishoudens laten de bijgewerkte gegevens voor Kroatië zien dat het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen sinds 2004 (het eerste jaar waarvoor waarden beschikbaar zijn) hoger is dan de doelstelling voor 2020. Kroatië is echter niet het enige voorbeeld. Als gevolg van de richtlijn hernieuwbare energie bewaken landen de stromen van hernieuwbare energiegrondstoffen in hun economieën veel nauwkeuriger. Een zeer belangrijke zaak is het verbruik van biomassa, waarbij landen nieuwe en meer gedetailleerde vragenlijsten verspreiden, zodat ze meer gegevens kunnen verzamelen over het eindverbruik van energie uit biomassa. Als gevolg daarvan herzien sommige landen hun gegevens, hetgeen leidt tot een verhoging van hun aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen (bv. Kroatië, Frankrijk, Litouwen en Hongarije).

Bruto-eindverbruik van energie wordt in Richtlijn 2009/28/EG inzake hernieuwbare energie gedefinieerd als de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector (inclusief de openbare diensten), de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.

De productie van energie uit niet-hernieuwbaar gemeentelijk afval is afgetrokken van de bijdrage van biomassa tot de opwekking van verwarming en elektriciteit. Het verbruik voor vervoer via pijpleidingen is opgenomen in het bruto-eindverbruik van energie, in overeenstemming met de sectorale indeling van de verordening betreffende energiestatistieken. Ter verbetering van de nauwkeurigheid en de samenhang met nationale statistieken bij de berekening van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen zijn, in plaats van de calorische standaardwaarden, indien beschikbaar nationale calorische bovenwaarden gebruikt voor de omrekening van de hoeveelheden van alle energieproducten in energie-eenheden.

Gegevens voor de periode 2004-2010: Richtlijn 2009/28/EG bestond nog niet of was nog maar net vastgesteld. In de meeste Europese landen was de richtlijn nog niet omgezet in nationale wetgeving. De waarden voor die jaren worden niet gebruikt om de naleving van de wettelijke verplichtingen van de in deel B van bijlage I bij de richtlijn gedefinieerde indicatieve keten te meten. In Richtlijn 2009/28/EG inzake hernieuwbare energie is bepaald dat alleen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die voldoen aan duurzaamheidscriteria, moeten worden meegeteld voor de doelstellingen. Er werd besloten dat voor de periode 2004-2010 alle biobrandstoffen en vloeibare biomassa zouden worden meegerekend in de teller van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen.

:Gegevens vanaf 2011: De naleving van artikel 17 (Duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa) moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 18 (Controle van de naleving van de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa). Met ingang van referentiejaar 2011 moeten landen alleen biobrandstoffen en vloeibare biomassa waarvan overeenstemming met zowel artikel 17 als artikel 18 volledig kan worden aangetoond, opgeven als in overeenstemming met die artikelen. Alleen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die als in overeenstemming met de voorschriften zijn gemeld, worden meegeteld voor het respectieve aandeel van hernieuwbare energiebronnen. In sommige landen werd het verbruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa in de periode 2011-2015 niet gecertificeerd als in overeenstemming met de voorschriften (duurzaam) vanwege te late uitvoering van Richtlijn 2009/28/EG. Hoewel het aandeel van hernieuwbare energie in zijn geheel is toegenomen sinds 2004, is het aandeel ervan voor vervoer tussen 2010 en 2011 afgenomen. Dit is deels te wijten aan de totale afwezigheid van conforme biobrandstoffen gemeld door verscheidene EU-landen (landen hebben wel beperkt gebruik van biobrandstoffen gemeld, maar dit gebruik was in 2011 geheel niet of nauwelijks in overeenstemming met de voorschriften). Aangezien een aantal landen nog niet alle bepalingen van de richtlijn inzake hernieuwbare energie volledig heeft uitgevoerd, worden bepaalde biobrandstoffen en vloeibare biomassa in de periode 2011-2015 niet gerekend tot de conforme (duurzame) bronnen.

Het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt gedefinieerd als de verhouding tussen energie uit hernieuwbare energiebronnen en het bruto nationale energieverbruik. Zoals in Richtlijn 2009/28/EG inzake hernieuwbare energie is bepaald, is het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen de elektriciteit die wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. Dit omvat elektriciteitsproductie door waterkrachtcentrales (met uitzondering van elektriciteit uit waterkracht geproduceerd via pompaccumulatiecentrales die water gebruiken dat eerst omhoog is gepompt) en elektriciteit uit vaste biobrandstoffen/vast afval en wind-, zonne- en geothermische installaties. De richtlijn schrijft ook voor dat de productie van elektriciteit uit waterkracht en windenergie wordt genormaliseerd. Gezien de eis dat de productie van waterkracht gedurende 15 jaar moet worden genormaliseerd en het feit dat energiestatistieken voor de EU sinds 1990 beschikbaar zijn, is er geen tijdreeks op lange termijn beschikbaar voor deze indicator.

Voor de berekening van het aandeel van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling wordt het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen gedefinieerd als het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de industrie, huishoudens, diensten, landbouw, bosbouw en visserij geleverd voor verwarming en koeling, inclusief stadsverwarming geproduceerd uit hernieuwbare bronnen. Het totale eindverbruik voor verwarming en koeling is het totale verbruik van alle energiegrondstoffen, met uitzondering van elektriciteit voor andere doeleinden dan vervoer, plus het verbruik van verwarming voor eigen gebruik door elektriciteits- en verwarmingscentrales en warmteverlies in netwerken. Zie voor nauwkeuriger definities de SHARES tool manual (in het Engels).

Het aandeel hernieuwbare energie in het brandstofverbruik voor vervoer wordt berekend op basis van energiestatistieken, volgens de methode in Richtlijn 2009/28/EG. De bijdrage van alle vloeibare biobrandstoffen is tot 2010 inbegrepen in de berekening van deze indicator. Vanaf 2011 hebben de gegevens over vloeibare biobrandstoffen voor vervoer uitsluitend betrekking op vloeibare biobrandstoffen die voldoen aan Richtlijn 2009/28/EG (met andere woorden, die voldoen aan de duurzaamheidscriteria).

<context>

Achtergrond

De Europese Commissie heeft verschillende strategieën ontworpen voor een veiliger, duurzame en koolstofarme economie. Behalve het tegengaan van klimaatverandering door een vermindering van broeikasgasemissies zal het gebruik van hernieuwbare energiebronnen waarschijnlijk leiden tot meer zekere energievoorraden, een grotere diversiteit in de aanvoer van energie, minder luchtvervuiling en mogelijk nieuwe banen in de sectoren milieu en hernieuwbare energie.

Het Klimaat- en energiepakket 2020 (in het Engels), vastgesteld in december 2008, bood een verdere stimulans voor intensiever gebruik van hernieuwbare energiebronnen tot 20 % van het totale energieverbruik in 2020, vergezeld van oproepen om het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen met 20 % terug te dringen. Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevat een EU-brede doelstelling van een aandeel van 20 % energieverbruik uit hernieuwbare bronnen in 2020. Hernieuwbare energie moet tegen die datum ook 10 % van de verbruikte brandstof in de vervoerssector uitmaken. De richtlijn wijzigt het wettelijk kader voor de bevordering van hernieuwbare elektriciteit, eist dat in nationale actieplannen (in het Engels) wordt getoond hoe hernieuwbare energie zal worden ontwikkeld in iedere EU-lidstaat, creëert samenwerkingsmechanismen en stelt duurzaamheidscriteria op voor vloeibare biobrandstoffen (vanwege zorgen over mogelijk negatieve effecten op gewasprijzen, de voedselvoorraad, bosbescherming, biodiversiteit, water en bodemschatten). In juni 2014 is een verslag vastgesteld betreffende duurzaamheid van vaste en gasvormige biobrandstoffen voor elektriciteit, verwarming en koeling (SWD(2014) 259, in het Engels).

Op 6 juni 2012 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd getiteld “Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt” (COM(2012) 271 final), met opties voor een beleid betreffende hernieuwbare energie na 2020. In de mededeling werd ook opgeroepen tot een meer gecoördineerde Europese aanpak voor het vaststellen en het hervormen van steunregelingen en tot meer handel in duurzame energie tussen de EU-lidstaten. In januari 2014 heeft de Europese Commissie een aantal energie- en klimaatdoelen voor 2030 opgesteld, om private investeringen in infrastructuur en koolstofarme technologieën aan te moedigen. Een van de voorgestelde hoofddoelen is het doen stijgen van het aandeel hernieuwbare energie naar ten minste 27 % in 2030. Deze doelstellingen worden gezien als een stap in de richting van het voldoen aan de doelstellingen voor broeikasgasemissies voor 2050, in de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050[ ([http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52011DC0112:NL:NOT COM (2011) 112 definitief).

In februari 2015 heeft de Commissie haar plannen gepubliceerd voor een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, in Mededeling (COM(2015) 80 final). In deze mededeling worden vijf dimensies van de strategie voorgesteld. Een ervan is het koolstofarm maken van de economie.

Op 11 december 2018 heeft de EU Richtlijn 2018/2001/EU ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vastgesteld. Het nieuwe regelgevingskader omvat een bindende doelstelling voor de EU voor 2030 van 32 % hernieuwbare energie, met een clausule betreffende bijstelling naar boven in 2023. Hierdoor zal een sterke bijdrage worden geleverd aan de politieke prioriteit van de Commissie om van de Europese Unie de wereldleider op het gebied van hernieuwbare energie te maken, zoals in 2014 door voorzitter Juncker geuit. Zo kan Europa zijn leiderschapsrol behouden in de strijd tegen klimaatverandering, in de transitie naar schone energie en bij het verwezenlijken van de doelstellingen uit de Overeenkomst van Parijs.

Het streven om van Europa tussen nu en 2050 het eerste klimaatneutrale continent ter wereld te maken is de grootste uitdaging, maar tegelijk ook de grootste kans van onze tijd. Om dit te bereiken heeft de Europese Commissie op 11 december 2019 de Europese Green Deal (COM(2019) 640 final) gepresenteerd, het meest ambitieuze pakket maatregelen dat Europese burgers en bedrijven in staat moet stellen hun voordeel te doen met een duurzame groene transitie. De maatregelen gaan gepaard met een eerste routekaart voor belangrijke beleidsstappen, uiteenlopend van nog strengere uitstootnormen en investeringen in baanbrekend onderzoek en innovatie tot bescherming van de Europese natuur. Het belangrijkste is dat de Europese Green Deal een rechtvaardige en sociaal billijke transitie uitstippelt. De deal is zo ontworpen dat geen enkele persoon of regio achterblijft tijdens de aanstaande grote transitie.

De Green Deal maakt integraal deel uit van de strategie van deze Commissie om de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de andere prioriteiten van de politieke beleidslijnen van voorzitter Von der Leyen te verwezenlijken. In het kader van de Green Deal zal de Commissie het proces van macro-economische coördinatie in het kader van het Europees semester bijstellen om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te integreren, duurzaamheid en het welzijn van burgers bij het economisch beleid centraal te stellen en ervoor te zorgen dat bij het ontwikkelen en uitvoeren van EU-beleid de duurzameontwikkelingsdoelstellingen vooropstaan. <context>

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations




Energy statistics - main indicators (t_nrg_ind) (in het Engels)
Energy statistics - quantities (t_nrg_quant) (in het Engels)
Energy statistics - quantities, annual data (nrg_quanta) (in het Engels)

Voetnoten

* Deze aanduiding laat de standpunten over de status onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.