Statistics Explained

Archive:Energieproductie en –invoer

Revision as of 10:47, 16 November 2018 by EXT-A-Redpath (talk | contribs)


Gegevens van juli 2018.

Geplande update van het artikel: december 2019.

Highlights

De productie van primaire energie in de EU lag in 2016 15 % lager dan in 2006.
Voor de EU was Rusland in 2016 de belangrijkste leverancier van ruwe olie, aardgas en vaste brandstoffen.
[[File:Development of the production of primary energy_EU-28_2006-2016.xlsx]]

Development of the production of primary energy (by fuel type), EU-28, 2006-2016


De afhankelijkheid van de Europese Unie (EU) van de invoer van energie, met name van olie en meer recentelijk ook van aardgas, vormt de achtergrond voor het beleid inzake de zekerheid van de energievoorziening. Dit artikel gaat over de productie van primaire energie in de EU en de toenemende afhankelijkheid van de EU van energie-invoer uit derde landen, doordat zij meer verbruikt dan zij produceert. Meer dan de helft (53,6 %) van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 in 2016 was afkomstig van invoer.

Full article

Tussen 2006 en 2016 daalde de productie van primaire energie

De primaire energieproductie in de EU-28 bedroeg in 2016 in totaal 755 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) — zie tabel 1. Dit was 1,6 % lager dan het jaar ervoor. Daarmee zette de algemene neerwaartse trend van de afgelopen jaren zich voort. De belangrijkste uitzondering daarop deed zich voor in 2010, toen de productie opleefde na een relatief sterke daling in 2009 — een daling die samenviel met de wereldwijde financiële en economische crisis. Over een langere periode beschouwd, was in 2016 de productie van primaire energie in de EU-28 14,7 % lager dan in 2006. De algemene neerwaartse trend in de productie van primaire energie van de EU-28 kan, tenminste gedeeltelijk, worden geweten aan het feit dat de grondstoffenvoorraad uitgeput raakte en/of producenten de exploitatie van beperkte hulpbronnen niet rendabel vonden.

Van alle EU-lidstaten was in 2016 de productie van primaire energie het hoogst in Frankrijk, met een aandeel van 17,3 % van het totaal van de EU-28, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (15,8 %) en Duitsland (15,3 %). Vergeleken met tien jaar geleden bestonden de grootste veranderingen uit een daling met 5,1 respectievelijk 1,3 procentpunten van het aandeel van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, en een stijging van 2,1 respectievelijk 1,1 procentpunten in het aandeel van Frankrijk en Italië. De aandelen van de overige lidstaten daalden of stegen met hoogstens 1,0 procentpunt. Naast het Verenigd Koninkrijk en Denemarken daalden in de onderzochte periode onder de EU-lidstaten verder alleen de aandelen van Nederland, Duitsland, Griekenland, Tsjechië en Litouwen.

In absolute zin zagen 15 van de 28 EU-lidstaten een toename van de productie van primaire energie in de elf jaar tot en met 2016. Italië kende de grootste productietoename (met 3,7 Mtoe), gevolgd door Spanje (2,8 Mtoe), Ierland (2,5 Mtoe), Oostenrijk (2,4 Mtoe), en Zweden (2,3 Mtoe). De productie van primaire energie in het Verenigd Koninkrijk daalde daarentegen met wel 66,0 Mtoe, terwijl ook Duitsland (-22,8 Mtoe), Nederland ( 15,3 Mtoe), Denemarken (-14,4 Mtoe) en Polen (-10,4 Mtoe) dalingen van meer dan 10 Mtoe meldden.

Tabel 1: Energieproductie, 2006 en 2016
(miljoen ton olie-equivalenten)'
Bron: Eurostat (nrg_100a)

De productie van primaire energie in de EU-28 was in 2016 verspreid over een groot aantal verschillende energiebronnen, waarvan kernenergie qua omvang de belangrijkste was (28,7 % van het totaal). Het aandeel van kernenergie was vooral hoog in Frankrijk, waar dit bijna 80 % van de nationale productie van primaire energie uitmaakte, terwijl in België dit aandeel precies driekwart en in Slowakije ruim drie vijfde (62,3 %) was. Elders was het aandeel van kernenergie in de productie van primaire energie minder dan 50 %, en in de helft van de lidstaten was er geen bijdrage van kernenergie; de Duitse regering heeft het voornemen aangekondigd om al haar kernreactoren in 2022 gesloten te hebben.

Meer dan een kwart (27,9 %) van de totale productie van primaire energie van de EU-28 was in 2016 afkomstig uit hernieuwbare energiebronnen. Het aandeel van vaste brandstoffen (17,5 %, voornamelijk steenkool) lag net onder een vijfde en het aandeel van aardgas lag weer iets lager (14,2 %). Ruwe olie (9,8 %) was de enige andere belangrijke bron van productie van primaire energie (zie figuur 1).

Figuur 1: Productie van primaire energie, EU-28, 2016
(% van het totaal, op basis van tonnen olie-equivalenten)
Bron: Eurostat (nrg_100a) en (nrg_107a)

De groei van de primaire productie uit hernieuwbare energiebronnen in de EU-28 overschreed die van alle andere energiesoorten; deze groei verliep relatief uniform gedurende de periode 2006 2016, met een lichte afname van de productie in 2011 (zie figuur 2). Gedurende deze periode van elf jaar nam de productie uit hernieuwbare energiebronnen toe met 66,5 %, en verving tot op zekere hoogte de productie uit andere energiebronnen. Voor de andere primaire energiebronnen is de productie in deze periode dus over de gehele linie gedaald. De grootste afname van de productie van primaire energie werd geregistreerd voor aardgas (-41,2 %), aardolie (-39,0 %) en vaste brandstoffen (-30,8 %); de productie van kernenergie daalde minder sterk, namelijk met 15,2 %.

Figuur 2: Ontwikkeling van de productie van primaire energie (naar brandstoftype), EU-28, 2006-2016
(2006 = 100, op basis van tonnen olie-equivalenten)
Bron: Eurostat (nrg_100a)

De EU en haar lidstaten zijn allen netto-importeurs van energie

De terugval van de primaire productie van steenkool, bruinkool, aardolie, aardgas en meer recentelijk kernenergie heeft geleid tot een situatie waarin de EU steeds afhankelijker wordt van de invoer van primaire energie om aan de vraag te kunnen voldoen, hoewel deze situatie zich in de nasleep van de wereldwijde financiële en economische crisis stabiliseerde. In 2016 lag de invoer van primaire energie in de EU-28 bijna 904 Mtoe hoger dan de uitvoer. De grootste netto-importeurs van primaire energie waren over het algemeen de EU-lidstaten met de grootste bevolking, met uitzondering van Polen (dat nog over eigen steenkoolreserves beschikt). Denemarken was in 2006 van alle lidstaten de enige netto-exporteur van primaire energie, maar in 2013 overschreed de Deense energie-invoer de -uitvoer zodanig dat geen enkele EU-lidstaat netto-exporteur van energie meer was (zie tabel 2). In verhouding tot de bevolkingsomvang waren de grootste netto-importeurs in 2016 Luxemburg, Malta en België.

Tabel 2: Netto-invoer van primaire energie, 2006-2016
Bron: Eurostat (nrg_100a) en (demo_pjan)

De herkomst van de energie-invoer van de EU-28 is de afgelopen jaren enigszins veranderd, hoewel Rusland zijn positie als grootste leverancier van aardolie en aardgas heeft behouden (al is zijn aandeel de afgelopen jaren enigszins afgenomen) en tevens de belangrijkste leverancier van vaste brandstoffen is geworden (zie tabel 3).

Tabel 3: Voornaamste herkomst van de invoer van primaire energie, EU-28, 2006-2016
(% van invoer van buiten de EU-28)
Bron: Eurostat (nrg_122a), (nrg_123a) en (nrg_124a)

In 2016 was circa 30,2 % van de invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 afkomstig uit Rusland: het land werd in 2006 de voornaamste leverancier van vaste brandstoffen en verdrong daarmee Zuid-Afrika van de eerste plaats. Het Russische aandeel in de invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 bereikte een relatieve piek van 30,0 % in 2009 voordat het in 2010 een snelle daling inzette om vervolgens een nieuwe stijging door te maken naar 28,8 % in 2013. In de twee jaar erna bleef het aandeel vrijwel ongewijzigd en piekte in 2016. Tussen 2006 en 2016 is het aandeel van Colombiaanse invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 meer dan verdubbeld van 11,7 % naar 23,4 % van het totaal. Zuid-Afrika, dat in 2006 de tweede grootste leverancier van vaste brandstoffen was voor de EU-28, (23,1 % van het totaal) zag zijn aandeel dalen tot 5,1 % in 2016.

Rusland was ook de belangrijkste leverancier voor de invoer van ruwe olie in de EU-28. Het Russische aandeel bedroeg 33,8 % in 2006 en schommelde daarna tussen 34,8 % (de piek in 2011) en 29,1 % (het kleinste aandeel, in 2015). In 2016 was het aandeel van Rusland 31,9 %. In dezelfde periode vond er een relatief langzame daling plaats in het aandeel van de invoer van ruwe olie in de EU-28 uit Noorwegen, namelijk van 15,4 % in 2006 tot 12,4 % in 2016. Het relatieve aandeel in de invoer van ruwe olie in de EU-28 uit Irak (2,8 keer), Azerbeidzjan (2,0 keer) en Nigeria (1,6 keer) maakte tussen 2006 en 2016 een snelle stijging door.

Het Russische aandeel in de invoer van aardgas in de EU-28 daalde tussen 2006 en 2010 daarentegen van 39,3 % naar 31,9 %. Deze trend werd gekeerd en 2013 liet een piek van 41,1 % zien, waarna het aandeel weer licht kromp tot net onder 40,0 %. Tijdens de elf jaar die zijn weergegeven in tabel 3 bleef Noorwegen de tweede grootste leverancier van de invoer van aardgas in de EU. Het Noorse aandeel daalde langzaam van meer dan een kwart (25,9 % in 2006) tot iets minder dan een kwart (24,8 % in 2016). Het aandeel van de aardgasinvoer in de EU-28 uit Nigeria en Libië halveerde tussen 2006 en 2016, terwijl het aandeel van Qatar steeg (3,2 keer).

De zekerheid van de primaire-energievoorziening van de EU kan in gevaar komen als een groot deel van de invoer in handen van een klein aantal partners komt te liggen. In 2016 was meer dan driekwart (77,1 %) van de invoer van aardgas in de EU-28 afkomstig uit Rusland, Noorwegen en Algerije. Uit een vergelijkbare analyse blijkt dat meer dan twee derde (68,2 %) van de invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 uit Rusland, Colombia en Australië afkomstig was. De invoer van ruwe olie was iets minder geconcentreerd bij de belangrijkste leveranciers: Rusland, Noorwegen en Irak leverden 52,6 % van de invoer in de EU-28.

Invoer voorziet in meer dan de helft van de energiebehoefte van de EU-28

De afhankelijkheid van de EU-28 van ingevoerde energie nam toe van iets meer dan 40 % van het bruto-energieverbruik in 1990 tot 53,6 % in 2016 (zie figuur 3). Sinds 2004 is de netto-invoer van energie van de EU-28 groter dan de primaire productie. Met andere woorden: meer dan de helft van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 was afkomstig uit netto-invoer en de energieafhankelijkheid steeg tot boven 50,0 %.

In 2016 lag de energieafhankelijkheid op hetzelfde niveau als in 2006 (53,6 %). In die periode zijn een paar schommelingen waarneembaar: een relatieve piek van 54,5 % in 2008, terwijl in 2010 met 52,7 % het laagste niveau van energieafhankelijkheid werd bereikt. Nadere beschouwing leert dat de hoogste percentages in 2016 golden voor ruwe olie (87,8 %) en voor aardgas (70,4 %), terwijl het meest recente percentage voor vaste brandstoffen op 40,2 % lag.

Figuur 3: Energieafhankelijkheid, EU-28, 2006-2016
(% van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie, op basis van tonnen olie-equivalent)
Bron: Eurostat (nrg_100a), (nrg_102a) en (nrg_103a)

Tussen 2006 en 2016 is de afhankelijkheid van de Europese Unie ten opzichte van derde landen voor de levering van aardgas gestegen met 11,1 procentpunten, sneller dan die voor de levering van ruwe olie (3,9 procentpunten). In diezelfde periode daalde de afhankelijkheid voor vaste brandstoffen met 1,4 procentpunten.

Aangezien Denemarken niet langer een netto-exporteur was, werd de energieafhankelijkheid van dit land in 2013 positief en bleef deze positief in 2016, net als voor alle andere EU-lidstaten (zie figuur 4). De laagste energieafhankelijkheid in 2016 werd geregistreerd voor Estland, Denemarken, Roemenië en Polen. Malta, Cyprus en Luxemburg waren (vrijwel) geheel afhankelijk van de invoer van primaire energie, met afhankelijkheidscijfers van meer dan 96,0 %.

Uit een analyse van de ontwikkelingen tussen 2006 en 2016 blijkt dat Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Litouwen, Nederland en Polen meer afhankelijk werden van energie-invoer om te kunnen voldoen aan het bruto binnenlandse verbruik. Dit patroon staat grotendeels in verband met een daling van de primaire energieproductie (omdat grondstoffenvoorraden uitgeput raken). Ook in België, Tsjechië, Griekenland, Duitsland en Malta nam de afhankelijkheid toe, hoewel minder sterk. In alle overige EU-lidstaten daalde de energieafhankelijkheid tussen 2006 en 2016. De grootste daling vond plaats in Estland, van 29,2 % naar 6,8 %. Ook in Ierland, Letland, Portugal en Oostenrijk daalde de afhankelijkheid met meer dan 10,0 procentpunt, door een combinatie van stijgende energie-efficiëntie en/of een verandering in de energiemix ten gunste van primaire productie uit hernieuwbare bronnen.

Figuur 4: Energieafhankelijkheid — alle producten, 2006 en 2016
(% van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie, op basis van tonnen olie-equivalent)
Bron: Eurostat (t2020_rd320)

Brongegevens voor tabellen en figuren

Gegevensbronnen

Energie producten die rechtstreeks uit natuurlijke hulpbronnen worden gewonnen of gedolven, worden primaire energiebronnen genoemd; energieproducten die in een energiecentrale worden geproduceerd uit primaire energiebronnen worden afgeleide producten genoemd. Primaire-energieproductie omvat de nationale productie van primaire energiebronnen en vindt plaats wanneer natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd, bijvoorbeeld in steenkoolmijnen, aardolievelden en waterkrachtcentrales, of bij de fabricage van biobrandstoffen. Wanneer het verbruik groter is dan de primaire productie, moet het tekort worden aangevuld door de invoer van primaire of afgeleide producten.

De warmte die in een reactor wordt geproduceerd als gevolg van kernsplijting wordt beschouwd als primaire productie van nucleaire warmte, ook wel kernenergie genoemd. Deze wordt berekend op basis van de werkelijk geproduceerde warmte of op basis van de geregistreerde bruto-elektriciteitsproductie en het thermisch rendement van de kerncentrale. De primaire productie van steenkool en bruinkool bestaat uit hoeveelheden gewonnen of geproduceerde brandstoffen, berekend na eventuele verwijdering van inert materiaal.

De omzetting van energie van de ene in de andere vorm, zoals de opwekking van elektriciteit of warmte door thermische krachtcentrales of cokesproductie door cokesovens, wordt niet als primaire productie beschouwd.

De netto-invoer wordt berekend als de omvang van de invoer verminderd met de equivalente omvang van de uitvoer. De invoer omvat alle binnenkomsten in het nationale grondgebied, met uitzondering van doorvoer (met name via aardgas- en oliepijpleidingen); uitvoer omvat alle uitgevoerde hoeveelheden uit het nationale grondgebied.

Achtergrond

Meer dan de helft van de energie van de EU-28 is afkomstig van derde landen en dit aandeel is de afgelopen decennia voornamelijk gestegen (hoewel er aanwijzingen bestaan dat de mate van afhankelijkheid zich de afgelopen jaren gestabiliseerd heeft). Een groot deel van die energie komt uit Rusland; door zijn geschillen met doorvoerlanden dreigde de levering de afgelopen jaren te worden onderbroken. Zorgen over de continuïteit van de energievoorziening vanuit Rusland zijn verder versterkt door het conflict in Oekraïne. Nieuwe maatregelen voor de aardolie- en aardgasmarkt moeten ervoor zorgen dat alle partijen doeltreffende maatregelen nemen om de gevolgen van potentiële verstoringen van de leveringen te voorkomen en te beperken, en tevens mechanismen tot stand brengen zodat EU-lidstaten kunnen samenwerken om doeltreffend te reageren op eventuele grote verstoringen van de aardolie- of aardgasleveringen; er werd een coördinatiemechanisme opgezet zodat de lidstaten onmiddellijk en op uniforme wijze kunnen reageren in geval van een noodsituatie.

In november 2010 is het initiatief met de naam Energie 2020 Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie (COM(2010) 639 definitief) goedgekeurd door de Europese Commissie. In deze strategie worden prioriteiten voor een periode van tien jaar bepaald en worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om verschillende uitdagingen aan te gaan, waaronder: de totstandbrenging van een markt met concurrerende tarieven en een gegarandeerde energievoorziening; de versterking van technologisch leiderschap; en doeltreffende onderhandelingen met internationale partners (bijvoorbeeld het nastreven van goede relaties met externe leveranciers van energie aan de EU en met doorvoerlanden). Dit werk is verder ontwikkeld door middel van een 2030 energiestrategie (in het Engels) die voorziet in een beleidskader voor klimaat- en energiebeleid tot 2030, en een 2050 energie-stappenplan (in het Engels) dat als langetermijndoel het terugdringen van de emissie van broeikasgassen in de EU met 80 tot 95 % voor 2050 heeft.

Via de Energy Community (opgericht in oktober 2005, link in het Engels) werkt de EU ook aan de integratie van buurlanden in haar interne energiemarkt. Een breed scala aan energiebronnen en diversiteit van leveranciers, transportroutes en transportmechanismen kunnen een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de energievoorziening. Er lopen bijvoorbeeld verschillende initiatieven voor het ontwikkelen van gaspijpleidingen tussen Europa en zijn oostelijke en zuidelijke buurlanden. Het gaat hierbij onder andere om de Nord Stream-pijpleiding (tussen Rusland en de Europese Unie via de Oostzee), die in november 2011 operationeel is geworden; om de Trans-Adriatische pijpleiding (die Turkije en Italië via Griekenland en Albanië met elkaar verbindt voor de levering van aardgas uit de regio rond de Kaspische Zee aan de Europese Unie). Het opbouwen van betrouwbare partnerschappen met landen die energie leveren, doorvoeren en verbruiken, wordt gezien als een manier om de risico's van de energieafhankelijkheid van de EU te beperken; in september 2011 heeft de Europese Commissie een mededeling goedgekeurd met de titel Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen (COM(2011) 539 definitief).

In reactie op de aanhoudende bezorgdheid over de afhankelijkheid van de EU van ingevoerde energie, heeft de Europese Commissie in mei 2014 haar strategie voor energiezekerheid (COM(2014) 330 final) uitgebracht, die is gericht op een stabiele voorziening van ruim voldoende energie. Behalve op kortetermijnmaatregelen die zien op de gevolgen van een einde aan de Russische invoer van gas of een verstoring van de invoer via Oekraïne, richt de strategie zich ook op de uitdagingen op het gebied van de voorzieningszekerheid op de lange termijn. In het kader van de strategie worden maatregelen voorgesteld op vijf gebieden, waaronder: het verhogen van de energieproductie in de EU, diversificatie van energie leverende landen en aanvoerroutes, en nauwe coördinatie van het externe energiebeleid. In 2015 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd betreffende Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering (COM(2015) 80 final), waarin wordt aangevoerd dat een belangrijk element bij het waarborgen van de energie en in het bijzonder de gasvoorzieningszekerheid de volledige inachtneming van het EU-recht is wanneer overeenkomsten voor het afnemen van energie uit derde landen worden gesloten. Deze werd in februari 2016 gevolgd door voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe regels voor de leveringszekerheid van gas aan de EU (COM(2016) 52 final) en nieuwe regels voor energie-overeenkomsten tussen de EU en derde landen (COM(2016) 53 final).

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations





Energy statistics - quantities (t_nrg_quant) (in het Engels)


Energy statistics - quantities, annual data (nrg_quant)
Energy statistics - supply, transformation and consumption (nrg_10)
Energy statistics - imports (nrg_12)
Energy statistics - exports (nrg_13)