Statistics Explained

Archive:Onderwijs en opleidingstatistieken op regionaal niveau

Gegevens geëxtraheerd in maart en april 2015. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: november 2016.

Kaarten kunnen op interactieve wijze worden bekeken met de Eurostat Statistical Atlas (in het Engels) (zie Gebruikershandleiding (in het Engels)).

Dit artikel maakt deel uit van een set van statistische artikelen op basis van de publicatie van het regionaal jaarboek van Eurostat. Onderwijs, beroepsopleidingen en, meer in het algemeen, een leven lang leren spelen een essentiële rol in de economische en sociale strategieën van de Europese Unie (EU).

Eurostat verzamelt en publiceert onderwijs- en opleidingsstatistieken voor de EU-lidstaten en hun regio's; daarnaast is een deelverzameling van informatie beschikbaar voor de EVA-landen en kandidaat-lidstaten. Dit artikel presenteert gegevens over de onderwijsdeelname van vierjarigen en de deelname aan beroepsonderwijsprogramma's, het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, en het aandeel van 30–34 jarigen met een tertiair opleidingsniveau. Deze statistieken worden doorgaans gepresenteerd op regionaal niveau naar NUTS 2-regio's, hoewel de gegevens over deelname alleen beschikbaar zijn op nationaal niveau voor Kroatië, en alleen naar NUTS 1-regio's voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Kaart 1: Onderwijsdeelname van vierjarigen in voor- en vroegschoolse educatie en het basisonderwijs (ISCED-niveaus 0 en 1), per NUTS 2-regio, 2013 (¹)
(in % van alle vierjarigen)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enra14)

Belangrijkste statistische resultaten

Kaart 2: Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, per NUTS 2-regio, 2014 (¹)
(in % van 18–24-jarigen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 3: Verandering van het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs- en opleiding, per NUTS 2-regio, 2008–2014 (¹)
(procentpunten verschil tussen 2014 en 2008)
Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 4: Studenten die beroepsgerichte programma's volgen, per NUTS 2-regio, 2013 (¹)
(in % aandeel van alle studenten in ISCED-niveau 3)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enra13)
Kaart 5: Personen van 30–34 jaar met een tertiair opleidingsniveau (ISCED-niveaus 5–8), per NUTS 2-regio, 2014 (¹)
(in % van 30–34-jarigen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Kaart 6: Verandering in het aandeel van 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau (ISCED-niveaus 5–8), per NUTS 2-regio, 2008–2014
(verschil in procentpunten tussen 2014 en 2008)
Bron: Eurostat (edat_lfse_12)

In 2012 gaven de cijfers voor de EU-28 aan dat er ongeveer 109 miljoen kinderen, leerlingen en studenten waren in heel het onderwijs, van kleuteronderwijs tot postdoctorale studie.

Onderwijsdeelname van vierjarigen

Voor- en vroegschoolse educatie speelt een essentiële rol bij het aanpakken van ongelijkheid en het verhogen van vaardigheid in basiscompetenties. Volgens beleidsmakers moet worden bevorderd dat een groter aandeel van jonge kinderen voorschools onderwijs volgt in plaats van in de informele, niet-professionele zorg terecht te komen. Het strategische kader onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020) heeft als kerndoelstelling dat ten minste 95 % van de vierjarige kinderen moet deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie.

In 2013 nam 91,8 % van de vierjarigen in de EU-28 deel aan voor- en vroegschoolse educatie of het basisonderwijs. Opgemerkt wordt dat de wettelijke leeftijd om te beginnen in de onderwijsstelsels van de EU-lidstaten aanzienlijk varieert: in Luxemburg en Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) begint de leerplicht met vier jaar, en in de andere EU-regio's met vijf, zes of zeven jaar. Het voorschoolse onderwijs is in de meeste EU-lidstaten niet verplicht.

Vrijwel alle vierjarigen in de meerderheid van de Franse en Nederlandse regio's namen deel aan voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs

In de regio's met de donkerste kleur op kaart 1 was de participatiegraad van vierjarigen in het algemeen zeer hoog (ten minste 99 %); dit was in de meeste regio's van Frankrijk, veel regio's in Nederland, Zuid-Italië, delen van België (voornamelijk in Vlaanderen) en Luxemburg (een enkele regio op dit analyseniveau). Afgezien van deze clusters van regio's was het aandeel van vierjarigen die deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs ten minste 99 % in Malta (een enkele regio op dit analyseniveau), de regio Burgenland in het oosten van Oostenrijk, de Spaanse regio Extremadura en de naburige regio Alentejo in Portugal, evenals de Ierse hoofdstedelijke regio's Zuid en Oost; een gelijkwaardige participatiegraad werd geregistreerd voor de NUTS 1-regio's Rheinland-Pfalz (West-Duitsland) en Wales (Verenigd Koninkrijk).

Athene had de laagste participatiegraad van vierjarigen in voor- en vroegschoolse educatie en het basisonderwijs

Daarentegen toont kaart 1 een zeer duidelijke scheiding tussen het oosten en het westen met een participatiegraad die in veel Oost-Europese regio's een stuk lager ligt. Dit was met name het geval in Kroatië en Polen, maar ook in Griekenland (gegevens van 2012), evenals in Liechtenstein, Zwitserland, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije.

Uit een analyse van NUTS 2-regio's in de EU blijkt dat de Griekse hoofdstedelijke regio Attiki in 2012 met 30,8 % veruit de laagste participatiegraad van vierjarigen in voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs had. Dit was ruim 20 procentpunten minder dan de op één en twee na laagste participatiegraden in 2013, die werden geregistreerd in de twee noordelijke Poolse regio's Warmińsko-Mazurskie en Kujawsko-Pomorskie (53,2 % en 54,6 %). De overige regio's van de EU die werden gekenmerkt door een participatiegraad van vierjarigen van minder dan 65 % (zoals blijkt uit de lichtste kleur op kaart 1) waren zes andere Poolse regio's, vier andere Griekse regio's (gegevens van 2012), Kroatië, de Oost-Slowaakse regio Východné Slovensko en de Ierse regio Border, Midland en West.

Het is interessant om te constateren dat sommige hoofdstedelijke regio's een onderwijsdeelname van vierjarigen in voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs registreerden die lager was dan hun respectieve nationale gemiddelden; dit was het duidelijkst in Griekenland en Portugal, maar gold in mindere mate ook in Duitsland, Italië, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Roemenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Europa 2020: voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

Jongeren in de leeftijd tussen 15 en 17 jaar staan vaak voor de keuze of ze onderwijs of een opleiding blijven volgen of een baan gaan zoeken. Voltijdse leerplicht duurt in de meeste EU-lidstaten gemiddeld 9 of 10 jaar en eindigt doorgaans na voltooiing van het lager secundair onderwijs. De indicator van voortijdig verlaters van onderwijs en opleiding geeft aan welk percentage van de 18–24-jarigen hooguit lager secundair onderwijs heeft afgerond en geen vervolgonderwijs of opleiding volgt (in de vier weken voorafgaand aan de enquête waarvan de gegevens zijn verzameld).

Europa 2020

Onderwijs is een van de vijf centrale pijlers van de strategie Europa 2020. Twee van de doelstellingen die worden gebruikt om de voortgang van de EU op weg naar een „slimme, duurzame en inclusieve economie" te monitoren betreffen het onderwijs. Deze referentiedoelen zijn vastgesteld op EU-niveau en voorzien erin dat:

  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % komt te liggen; en
  • dat tegen 2020 ten minste 40 % van de 30–34-jarigen een tertiaire of gelijkwaardige opleiding moet hebben voltooid.

Opgemerkt wordt dat beide doelstellingen weliswaar zijn gesteld in de hele Europese Unie, maar dat zij niet specifiek van toepassing zijn op een nationaal of regionaal niveau. Elk Europa 2020-referentiedoel is vertaald in nationale (en soms regionale) doelstellingen die een weerspiegeling vormen van de verschillende situaties en omstandigheden van elke lidstaat.

Het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de EU-28 nadert de Europa 2020-doelstelling

In 2014 verliet 11,1 % van 18–24-jarigen in de EU-28 het onderwijs en opleiding voortijdig, een daling van 0,8 procentpunten ten opzichte van 2013. Dit was een voortzetting van de neerwaartse tendens voor deze Europa 2020-doelstelling, aangezien het aandeel van 18–24-jarigen in de EU-28 met hooguit een lager middelbaar opleidingsniveau, en die geen onderwijs of opleiding meer volgden, gedurende 12 opeenvolgende jaren was gedaald van 17,0 % in 2002. Als de waargenomen daling van het aandeel van voortijdige verlaters gedurende ruim een decennium zich verder voortzet, dan lijkt de kerndoelstelling van Europa 2020 om onder de 10 % te komen binnen handbereik te zijn. Er blijven echter aanzienlijke verschillen bestaan, zowel tussen als binnen de EU-lidstaten en deze zijn tot op zekere hoogte terug te vinden in de nationale doelstellingen die in het kader van de Europa 2020-strategie zijn overeengekomen, die variëren van slechts 4 % in Kroatië tot 16 % in Italië; er is geen doelstelling voor het Verenigd Koninkrijk.

In de EU is de waarschijnlijkheid om onderwijs of opleiding voortijdig te verlaten in het algemeen groter onder mannen (12,7 % in 2014) dan onder vrouwen (9,5 %) en ook groter voor een aantal sociaal-economische groepen, waaronder: degenen die in het buitenland zijn geboren (20,1 %) of die lijden aan een lichamelijke beperking (25,1 % in 2011). Meer informatie over regionale verschillen tussen de geslachten voor beide Europa 2020-onderwijsdoelstellingen is te vinden in dit artikel (in het Engels).

Het laagste aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding werd opgetekend in het oosten van de EU

Uit kaart 2 blijkt dat in 2014 het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de NUTS 2-regio's sterk varieerde, waarbij het laagste aandeel was geconcentreerd in een band van voornamelijk Oost-Europese regio's die zich uitstrekte van Polen via Tsjechië en Slowakije naar het zuidoosten van Oostenrijk, Slovenië en Kroatië. Daarentegen werden de hoogste percentages van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding vaak opgetekend in de zuidelijke EU-regio's (Spanje, de Italiaanse eilanden, Malta), evenals in bepaalde regio's van Bulgarije en Roemenië.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Jadranska Hrvatska, Kroatië

HR03 Phant shutterstock 109614710.jpg

Binnen de EU-28 bedroeg in 2014 het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding 11,1 %. Het aandeel van de groep van 18–24-jarigen met hooguit een lager middelbaar onderwijsniveau en die geen onderwijs of opleiding meer volgden, is gedaald naar 2,2 % langs de Adriatische kust in de Kroatische regio Jadranska Hrvatska; dit was het laagste cijfer in de EU.

©: Phant / Shutterstock.com

Stedelijke regio's tekenden vaak relatief lage aandelen op van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

In 2014 werden de laagste percentages van voortijdige verlaters geregistreerd in de Kroatische regio Jadranska Hrvatska (2,2 %) en de Tsjechische hoofdstedelijke regio Praag (2,5 %). Het aandeel van voortijdige verlaters was minder dan 5 % (zoals blijkt uit de donkerste kleur op kaart 2) in zes hoofdstedelijke regio's: die van Kroatië, Tsjechië, Polen, Slowakije (gegevens van 2013), Slovenië en het Verenigd Koninkrijk. Afgezien van deze was het aandeel van 18–24-jarigen met hooguit een lager middelbaar onderwijsniveau die geen vervolgonderwijs of -opleiding volgden ook minder dan 5 % in zes andere Poolse regio's, drie regio's in Tsjechië, één regio in Slowakije, en de overige enkele regio's in Kroatië en Slovenië, evenals in Steiermark (Oostenrijk) en Bretagne (Frankrijk).

De laagste aandelen van voortijdige schoolverlaters werden vaak geregistreerd in stedelijke gebieden: dit is misschien niet verwonderlijk aangezien voorzieningen voor hoger onderwijs en opleidingen vaker in de hoofdsteden en andere stedelijke gebieden te vinden zijn waar het aantal potentiële studenten hoger is. Dit patroon was vooral duidelijk in de Roemeense en Britse hoofdstedelijke regio's Bucureşti-Ilfov en Inner London, hoewel dit niet werd weerspiegeld in alle EU-lidstaten, gezien het feit dat het percentage voortijdige verlaters relatief hoog (vergeleken met het landelijk gemiddelde) was in de Belgische en Duitse hoofdsteden Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Berlijn.

Omgekeerd is het aandeel van voortijdige verlaters vaak betrekkelijk hoog in perifere en afgelegen gebieden, waar studenten mogelijk gedwongen zijn om uit huis te gaan als ze een bepaalde specialisatie willen volgen, terwijl degenen die in dezelfde regio blijven vaak relatief weinig mogelijkheden hebben voor hoger onderwijs (zie hieronder voor meer informatie).

Het aandeel van voortijdige verlaters in 2014 was lager dan de Europa 2020-doelstelling van 10 % in 138 van de 261 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn (zie kaart 2 voor de dekking). Afgezien van de hierboven reeds vermelde regio's was er een betrekkelijk laag aandeel van 18–24-jarigen die onderwijs en opleiding voortijdig verlieten in de meeste van de (overige) regio's in België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk, Cyprus (een enkele regio op dit niveau van detail), Nederland, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Zweden.

Aanzienlijke verschillen in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tussen de regio's van Duitsland, Griekenland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk

Er was een relatief hoge mate van ongelijkheid tussen de regionale aandelen van voortijdige verlaters in Duitsland, Griekenland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In Duitsland werd het laagste percentage opgetekend in Tübingen (5,4 %), terwijl het aandeel van voortijdige verlaters 2,6 keer zo hoog was in Bremen (14,0 %). In Griekenland werd het laagste percentage geregistreerd in Thessalië (5,9 %) en het hoogste in Anatoliki Makedonia, Thraki (19,7 %). Een vergelijkbaar patroon werd waargenomen in Spanje tussen slechts 9,4 % in Baskenland en maar liefst 32,1 % in de Illes Balears, terwijl het verschil tussen de laagste en de hoogste cijfers nog groter was in het Verenigd Koninkrijk: in Inner London verliet 4,7 % van de 18–24-jarigen het onderwijs of een opleiding voortijdig, maar in de zuidwestelijke regio Cornwall en de Scilly-eilanden was het percentage meer dan vier keer zo hoog (20,3 %).

Perifere en eilandgebieden registreerden vaak het hoogste percentage van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

De hoogste percentages van 18–24-jarigen die in 2014 werden geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding werden geregistreerd in de autonome steden en de eilanden van Spanje en Portugal; er zijn geen gegevens beschikbaar voor de Franse overzeese gebieden of voor het eilandgebied Corsica. Zoals hierboven opgemerkt, kan van deze perifere gebieden worden gezegd dat ze, ten minste gedeeltelijk, geen ruime keuze aan secundair onderwijs en beroepsopleidingen aanbieden, waardoor studenten mogelijk moeten verhuizen om hun beroepskeuze op te volgen.

Bijna de helft van de NUTS 2-regio's waar ten minste een vijfde van de bevolking van 18–24-jarigen werd geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding was gevestigd in Spanje (10 regio's). De overige waren gelegen in de zuidelijke regio's van de EU in Portugal (drie regio's), de twee Italiaanse eilandregio's Sardinië en Sicilië, en Malta, alsook in Roemenië (drie regio's), Bulgarije (één regio) en het Verenigd Koninkrijk (Cornwall en de Scilly-eilanden). In 2014 verliet bijna een derde van de bevolking van 18–24-jarigen in de Illes Balears en de Região Autónoma dos Açores onderwijs en opleiding voortijdig.

Tussen 2008 en 2014 daalde het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de EU-28

Kaart 3 toont de verandering in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de leeftijd van 18–24 jaar; de vergelijking is meestal gebaseerd op de veranderende situatie tussen het begin van de financiële en economische crisis en de meest recente beschikbare gegevens. Gedurende deze periode (2008–2014) was er een snelle stijging van de jeugdwerkloosheid en, gezien het gebrek aan werkgelegenheid, kan dit ertoe geleid hebben dat een aantal jongeren besloot om onderwijs en opleiding te blijven volgen.

Het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de EU-28 daalde met 3,5 procentpunt in de periode 2008–2014. Dit neerwaartse patroon voor de EU-28 als geheel is overgenomen in iets meer dan vier vijfde (82,8 %) van de 256 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn (zie kaart 3 voor de dekking).

Hoewel regionale patronen gemengd en gevarieerd zijn, werden de grootste dalingen van het aandeel van de 18–24-jarigen die onderwijs en opleiding voortijdig verlieten tussen 2008 en 2014 vaak opgetekend in de regio's met de hoogste percentages van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding. Dit was met name het geval in heel Portugal en Spanje; en gold ook voor Turkije.

De grootste dalingen in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding naar NUTS 2-regio's werden opgetekend op de autonome eilanden en in de regio Norte van Portugal, waar de aandelen daalden met meer dan 20 procentpunten. Drie andere Portugese regio's (Centro, de Algarve en Lissabon), evenals de Spaanse regio's Murcia, Castilla-La Mancha, La Rioja en de Ciudad Autónoma de Melilla, registreerden verminderingen van ten minste 15 procentpunten. Het aandeel van voortijdige verlaters daalde met ten minste 10 % in een aantal andere Portugese en Spaanse regio's, evenals in twee Griekse regio's (Ionia Nisia en Voreio Aigaio) en in twee regio's in het Verenigd Koninkrijk (Leicestershire, Rutland en Northamptonshire; Essex). Alle bovengenoemde regio's worden op kaart 3 aangegeven in het donkergroen.

Er waren slechts drie regio's in de EU waar het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding met meer dan 5 procentpunten steeg tussen 2008 en 2014

De regio's waar het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding steeg tussen 2008 en 2014 werden vaak gekenmerkt door een betrekkelijk laag aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding. Bovendien waren de toenames die werden waargenomen vaak betrekkelijk bescheiden van aard. Er waren slechts drie regio's in de EU waar het aandeel van voortijdige verlaters steeg met 5 procentpunten of meer, deze waren: de Roemeense regio's Nord-Vest en Sud-Est en de Bulgaarse regio Severozapaden. De andere regio's, aangegeven met het donkerste rood op kaart 3, waar het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding toenam met ten minste 2,5 procentpunten, omvatten twee extra regio's in Roemenië (Centru en Nord-Est) en enkele regio's in Hongarije (Észak-Magyarország) en Polen (Warmińsko-Mazurskie).

Studenten in hoger secundair beroepsonderwijs

Beroepsonderwijs en -opleidingen worden beschouwd als de sleutel tot het verlagen van de jeugdwerkloosheid en om de overgang van jongeren van school naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. In de hele EU zijn beleidsmakers op zoek naar manieren om de aantrekkelijkheid van beroepsopleidingen en leerlingplaatsen te verhogen, zodat deze een alternatieve route kunnen bieden naar kwalificaties in het algemeen secundair en het hoger onderwijs en beter aansluiten bij de behoeften aan vaardigheden van werkgevers.

Ongeveer de helft (48,9 %) van de studenten in het secundair onderwijs (ISCED-niveau 3; voor meer informatie over deze classificatie, zie de Gegevensbronnen en beschikbaarheid hieronder) in de EU-28 volgde een beroepsopleiding in 2013, de rest volgde algemene programma's. Uit kaart 4 blijkt dat het aandeel van de studenten die een beroepsonderwijsprogramma volgden sterk varieerde in de EU lidstaten, met een bijzonder hoge specialisatie in het beroepsonderwijs in een cluster van regio's in Tsjechië, Slowakije, Oostenrijk, Slovenië, Kroatië en Noord-Italië, evenals Zwitserland; ook in Finland en Nederland waren er hoge aandelen. Sommige van deze verschillen kunnen toegeschreven worden aan het beeld dat men heeft van beroepsonderwijs en -opleiding: in landen zoals Tsjechië, Duitsland en Oostenrijk, bijvoorbeeld, worden beroepsonderwijs en -opleidingen over het algemeen beschouwd als een aantrekkelijke propositie die de overgang naar de arbeidsmarkt vergemakkelijkt, terwijl dit in andere lidstaten van de EU minder ontwikkeld is, deels wijten aan minder positieve maatschappelijke percepties.

Beroepsonderwijs was goed voor meer dan driekwart van de studenten in het hoger secundair onderwijs in drie Tsjechische regio's en een Oostenrijkse regio

Bij een nader beschouwing van NUTS 2-regio's bleken er drie regio's te zijn in Tsjechië waar meer dan driekwart van de studenten in het hoger secundair onderwijs een beroepsopleiding volgden in 2013, namelijk in Severozápad, Jihozápad en Severovýchod; dit was ook het geval in de Oostenrijkse regio Oberösterreich. Daarentegen werden de laagste aandelen van beroepsonderwijs onder de studenten in hoger middelbaar onderwijs geregistreerd in beide Ierse NUTS 2-regio's en in Schotland (gegevens zijn alleen beschikbaar voor NUTS 1-regio's in het Verenigd Koninkrijk), waar minder dan 1 op de 10 leerlingen een beroepsopleiding volgde. In drie regio's lag het aandeel van de studenten die een beroepsopleiding volgden binnen het bereik van 10–20 %, namelijk in de eilandregio's Malta en Cyprus (beide enkele regio's op dit niveau van detail) en de hoofdstedelijke regio van Hongarije (Közép-Magyarország). Verder was het aandeel van studenten die een beroepsopleiding volgden ook minder dan 35 % (zoals blijkt uit de lichtste kleur op kaart 4) in zeven regio's in zowel Griekenland als Spanje, de zes resterende Hongaarse regio's (in schril contrast met de regio's rond Hongarije ), evenals Wales (een NUTS 1-regio in het Verenigd Koninkrijk), Estland en Litouwen (beide enkele regio's op dit niveau van analyse).

Europa 2020: Tertiair opleidingsniveau

Tertiair onderwijs is het opleidingsniveau dat wordt aangeboden door universiteiten, hogere beroepsopleidingen en technische en andere instituten die academische titels toekennen of beroepscertificaten afgeven. Een laag niveau van afgestudeerden in het tertiair onderwijs kan het concurrentievermogen veminderen en het potentieel van de EU om "slimme groei" te genereren, ondermijnen. Het is waarschijnlijk dat in de toekomst voor een groeiend aantal banen een tertiair onderwijsniveau nodig is en als gevolg daarvan worden de EU-lidstaten geconfronteerd met vier belangrijke uitdagingen: verbreden van de toegang tot het hoger onderwijs door het verhogen van de participatie (vooral onder kansarme groepen); het verminderen van het aantal studenten die tertiair onderwijs verlaten zonder diploma; het verkorten van de tijd die sommigen gebruiken om hun opleiding te voltooien; het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs door opleidingen relevanter te maken voor de wereld van de arbeid.

Zoals reeds opgemerkt, is de Europa 2020-strategie vooral gericht op het tertiaire opleidingsniveau –met andere woorden, het aandeel van de bevolking met een universitair of gelijkwaardig diploma – en deze strategie houdt in dat tegen 2020 ten minste 40 % van de 30–34-jarigen tertiair of gelijkwaardig onderwijs moet hebben voltooid.

Het tertiair opleidingsniveau in de EU-28 nam gestaag toe van 23,6 % in 2002 (de start van de reeks voor de EU-28), waarbij elk jaar een stijging te zien was. In 2014 had ongeveer 37,9 % van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau bereikt, wat 0,8 procentpunt hoger is dan in 2013. Als het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau blijft toenemen in aansluiting bij de vooruitgang die in de afgelopen jaren is geboekt, dan zal de kerndoelstelling van Europa 2020 van 40 % waarschijnlijk worden bereikt.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Inner Londen, Verenigd Koninkrijk

UKI1 olavs shutterstock 112369760.jpg

De Britse hoofdstad Inner London registreerde het hoogste percentage van 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau. Iets meer dan twee derde van de bevolking in Inner London in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar had tertiair onderwijs (bachelor, master of doctoraat) gevolgd, wat ongeveer 1,8 keer hoger was dan het EU-28-gemiddelde (37,9 %).

©: Olavs / Shutterstock.com

In 2014 had ongeveer een derde (33,6 %) van de mannen in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar in de EU-28 een tertiair opleidingsniveau; dit was aanzienlijk lager dan het aandeel vrouwen van dezelfde leeftijd dat 42,3 % bedroeg. Bovendien steeg het aandeel van de mannen in de leeftijd van 30-34 jaar met een tertiair opleidingsniveau in een langzamer tempo dan de overeenkomstige toenamen voor vrouwen en als zodanig betekende dit een verwijding van de ongelijkheid tussen de seksen; meer informatie is te vinden in dit artikel (in het Engels) dat sekseverschillen voor deze Europa 2020-doelstelling analyseert. Het aandeel van 30–34 jarigen met een tertiair opleidingsniveau was niet alleen lager bij mannen, maar was ook lager onder andere kansarme groepen, zoals personen die in landelijke gebieden wonen (26,9 %) of die buiten de EU waren geboren (33,0 %).

Werkgelegenheid kan een van de vele „aantrekkingseffecten" zijn die ertoe leiden dat een hoog percentage van de hoogopgeleide jongeren naar hoofdstedelijke regio's verhuizen

Aangezien de meeste 30–34-jarigen hun tertiaire opleiding vóór de leeftijd van 30 jaar hebben afgerond, kan deze indicator ook gebruikt worden om de aantrekkingskracht (of het „pull effect") van regio's qua werkgelegenheid voor afgestudeerden te beoordelen. Hoofdsteden worden vaak door grote organisaties gekozen als vestigingsplaats voor hun hoofdkantoor, hetzij als prestige-aangelegenheid, hetzij om te profiteren van de schaalvoordelen die de grootste steden in de EU kunnen bieden. Gezien het hoge aantal en het brede scala aan banen voor afgestudeerden die grote steden doorgaans te bieden hebben, is het niet verwonderlijk dat veel hoofdstedelijke regio's in de EU gemeld hebben dat een groot deel van hun bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau heeft bereikt. Dit is in feite een patroon dat naar voren komt op kaart 5 waarin het tertiair opleidingsniveau per NUTS 2-regio wordt weergegeven. Afgezien van de hoofdstedelijke regio's was het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau ook relatief hoog in een aantal regio's in verband met onderzoek en/of technologie (bijvoorbeeld de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant in België, de regio's Midi-Pyrénées en Rhône-Alpes in Frankrijk, en Berkshire, Buckinghamshire en Oxfordshire en Noord-Oost-Schotland in het Verenigd Koninkrijk).

Ruim twee derde van de 30–34-jarigen in Inner Londen had een tertiair onderwijsniveau bereikt De donkerste kleur op kaart 5 laat de NUTS 2-regio's in de EU zien waar ten minste de helft van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar in 2014 een tertiair opleidingsniveau had bereikt. In een aantal hoofdstedelijke regio's had ten minste de helft van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau bereikt, deze omvatten: Hovedstaden (Denemarken), Zuid en Oost (Ierland), Île de France (Frankrijk), Noord-Holland (Nederland), Wenen (Oostenrijk), Mazowieckie (Polen), Bratislavský kraj (Slowakije), Helsinki-Uusimaa (Finland) en Stockholm (Zweden). Veruit het grootste aandeel werd geregistreerd in de hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk, aangezien 67,3 % van de inwoners van de grootste stad in de EU, Inner London, een tertiair opleidingsniveau had.

Personen met een tertiair opleidingsniveau werden ook aangetrokken om in onderzoeksintensieve regio's te wonen

De op een en twee na hoogste aandelen van tertiair opleidingsniveau in de NUTS-niveau 2 regio's werden opgetekend in Noord-Oost-Schotland (het Verenigd Koninkrijk) en de Midi-Pyrénées (Frankrijk); in beide regio's bedroeg het aandeel net boven de 60 %. Beide zijn ook voorbeelden van onderzoeksintensieve regio's waar ondernemingen uit verwante economische activiteiten gebruik maken van de synergie en nabijheid van zowel klanten als concurrenten, om specialisaties te versterken en hooggekwalificeerde medewerkers naar een regio te trekken. In deze twee voorbeelden zijn de twee grootste „aantrekkende factoren" de olie-industrie voor de Noordzeekust van Schotland en de luchtvaartindustrie rond Toulouse. Andere onderzoeksintensieve activiteiten die gekwalificeerd personeel aantrekken zijn onder meer biotechnologie, medisch onderzoek, informatie- en communicatietechnologie en fabricage van transportmaterieel. Meer informatie over de statistieken betreffende onderzoek en ontwikkeling (O & O) voor de regio wordt geleverd in dit artikel (in het Engels).

Het aandeel van het tertiaire onderwijsniveau is gedaald tot onder 20 % (zoals blijkt uit de lichtste kleur op kaart 5) in de oostelijke en zuidelijke regio's van de EU. Deze acht regio's werden gekenmerkt door hun traditionele afhankelijkheid van primaire activiteiten, zware industrie (bijvoorbeeld landbouw, mijnbouw, of ijzer en staal) of de landbouw binnen hun economische structuur. Vier van de acht regio's waren verspreid over het zuiden van Italië (Basilicata, Campanië, Sardinië en Sicilië), drie waren uit het oosten van Roemenië (Nord-Est, Sud-Est en Sud-Muntenia), en de laatste regio was in het noordwesten van Tsjechië (Severozápad); meer dan de helft (17) van de regio's in Turkije hebben gemeld dat minder dan een op de vijf personen van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau had.

Het merendeel van de overige regio's in het oosten van de EU (Polen, Slovenië en Kroatië terzijde) registreerde een betrekkelijk laag aandeel van tertiair opleidingsniveau — minder dan 30 % — terwijl dit patroon ook duidelijk was in diverse regio's in Italië en Duitsland (wat, althans gedeeltelijk, kan toegeschreven worden aan een bijzondere nadruk die wordt gelegd op het leerlingwezen, waarbij voor veel banen niet per se een onderijsgraad nodig is, maar veeleer een beroepskwalificatie).

Het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau steeg aanzienlijk tussen 2008 en 2014

In de hele EU-28 is het aandeel van 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau met 6,7 procentpunten gestegen tussen 2008 en 2014 naar 37,9 %. Finland was de enige EU-lidstaat met een daling van het aandeel van gediplomeerden in de onderzochte periode, met een marginale afname van 0,4 procentpunten naar 45,3 % (wat nog steeds hoger is dan de nationale doelstelling van 42).

De grootste stijging in tertiair opleidingsniveau tussen 2008 en 2014 onder de EU-lidstaten werd geboekt in Oostenrijk (dit os echter, althans gedeeltelijk, toe te schrijven aan een breuk in de reeks), terwijl een stijging in dubbele cijfers ook werden vastgesteld in de Baltische lidstaten, Griekenland, Luxemburg en alle oostelijke lidstaten, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië.

Kaart 6 geeft informatie over de veranderingen in tertiair opleidingsniveau onder 30–34-jarigen op basis van een analyse van NUTS 2-regio's (de donkerste groene kleur geeft de regio's aan met de grootste stijgingen tussen 2008 en 2014). Er waren vier regio's waar het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau steeg met meer dan 20 procentpunten tussen 2008 en 2014; drie hiervan waren in Oostenrijk (hier geldt opnieuw de breuk in de reeks, die het gevolg is van methodologische veranderingen in de ISCED-classificatie), terwijl de grootste stijging werd opgetekend in de Slowaakse hoofdstedelijk regio Bratislavský kraj (maximaal 24,5 punten).

In meer dan vier vijfde van de regio's in de EU is het aandeel van hun bevolking van 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau tussen 2008 en 2014 gestegen

Voor de overgrote meerderheid van de regio's in de EU-28 gold een vergelijkbaar patroon. Het aandeel van de bevolking van 30–34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau steeg in 222 van de 263 NUTS 2-regio's tussen 2008 en 2014 (zie kaart 6 voor de dekking ). Daarentegen is het aandeel van de 30–34-jarige ingezetenen met een tertiair onderwijsniveau gedaald in 41 regio's (terwijl er geen verandering was in de Duitse regio Detmold in Noord-Rijnland-Westfalen). Deze vermindering van het aantal jonge afgestudeerden kan een weerspiegeling zijn van: mensen die verhuizen naar een andere regio op zoek naar werk; jongeren die niet terugkeren naar hun regio van herkomst na het afstuderen (in plaats daarvan vestigen zij zich in een andere regio); of lagere slagingspercentages.

Afgezien van de Spaanse autonome stad Ceuta was de daling van het tertiaire opleidingsniveau het grootst in de Noord-Bulgaarse regio Severen tsentralen, de twee Oost-Duitse regio's Dresden en Chemnitz, de Franse regio Basse-Normandie en Languedoc-Roussillon, Etelä-Suomi in Finland en Noord-Yorkshire in het Verenigd Koninkrijk; dit waren de enige regio's in de EU waar het aandeel van de 30–34-jarigen met een tertiair onderwijsniveau daalde met meer dan 5 procentpunten tussen 2008 en 2014 (zoals blijkt uit de donkerste rode kleur op kaart 6).

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Onderwijsstatistieken bieden informatie over deelname aan het onderwijs, de financiering ervan en het onderwijzend personeel, alsmede over het opleidingsniveau van de afgestudeerden. Dit gebied biedt ook informatie over de overgang van onderwijs naar werk, beroepsopleiding, een leven lang leren en talenkennis.

Belangrijkste bronnen

Statistieken van UNESCO / OESO / Eurostat (UOE)

Veel Europese onderwijsstatistieken worden verzameld in het kader van een gezamenlijk beheerd onderzoek waarbij het UNESCO Instituut voor Statistiek (UNESCO-UIS), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO) en Eurostat betrokken zijn; dit wordt vaak aangeduid als de UOE-dataverzameling. Gegevens over de regionale inschrijvingen en het leren van vreemde talen worden apart verzameld door Eurostat.

De UOE-dataverzameling is voornamelijk gebaseerd op administratieve bronnen van ministeries van onderwijs of nationale statistische instanties op basis van gezamenlijk overeengekomen definities. De statistische eenheid voor de statistieken van regionaal onderwijs is de student. De referentieperiodes zijn het kalenderjaar voor gegevens over afgestudeerden en het schooljaar of studiejaar voor alle andere niet-monetaire gegevens (bijvoorbeeld gegevens voor de periode 2013 hebben betrekking op het studiejaar 2012 /13).

Aangezien de opzet van het onderwijsstelsel per land verschilt, is een kader voor het verzamelen, opstellen en indienen van regionale, nationale en internationale onderwijsstatistieken en indicatoren een voorwaarde voor de vergelijkbaarheid van gegevens. Dit wordt geleverd door de International Standard Classification of Education (ISCED-97).

De International Standard Classification of Education (ISCED)

Het ISCED-kader wordt van tijd tot tijd bijgewerkt om nieuwe ontwikkelingen in het onderwijssystemen wereldwijd vast te leggen. ISCED 2011 werd in november 2011 door de Algemene Conferentie van UNESCO goedgekeurd en is de basis voor de statistieken in dit artikel, hoewel de gegevens voor de referentiejaren voorafgaand aan 2014 werden verzameld met behulp van de vorige versie, ISCED-97.

In de 2011-versie van deze classificatie zijn nieuwe categorieën toegevoegd als erkenning van de uitbreiding van voor- en vroegschoolse educatie en de herstructurering van het tertiair onderwijs.

ISCED classificeert alle opleidingen en kwalificaties naar niveau:

  • Voorschools onderwijs / minder dan basisonderwijs (niveau 0);
  • Basisonderwijs (niveau 1);
  • Lager secundair onderwijs (niveau 2);
  • Hoger secundair onderwijs (niveau 3);
  • Postsecundair niet-tertiair onderwijs (niveau 4);
  • Tertiair onderwijs korte cyclus (niveau 5);
  • Bachelorniveau of gelijkwaardig (niveau 6);
  • Masterniveau of gelijkwaardig (niveau 7);
  • Doctoraatsniveau of geljkwaardig (niveau 8).

Een volledige beschrijving is beschikbaar op de: UNESCO-UIS website.

Enquête naar de arbeidskrachten

De gegevens over voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en over tertiair opleidingsniveau in dit artikel zijn afkomstig uit de EU-enquête naar de arbeidskrachten.

De enquête naar de arbeidskrachten is gebaseerd op een onderzoek van personen die in particuliere huishoudens wonen. Ze heeft betrekking op de totale bevolking die meestal woonachtig is in de EU-lidstaten, met uitzondering van personen die in collectieve of institutionele huishoudens wonen. De onderwijsgegevens van de enquête naar de arbeidskrachten worden tweemaal per jaar in de lente (waaronder gegevens voor een nieuw referentiejaar) en in het najaar bijgewerkt.

Opgemerkt wordt dat deze gegevens tot en met het referentiejaar 2013 zijn ingedeeld volgens ISCED-97, terwijl de gegevens van na 2014 zijn ingedeeld volgens ISCED 2011. De indicator voor voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding heeft dus een breuk in de reeks omdat hij verwijst naar ISCED-97 niveaus 0–3C tot en met 2013 en 2011 ISCED niveaus 0–2 voor het referentiejaar 2014. In dezelfde zin heeft de indicator voor het tertiair opleidingsniveau een breuk in de reeks omdat hij verwijst naar ISCED-97 niveaus 5–6 tot en met 2013 en 2011 ISCED niveaus 5–8 voor het referentiejaar 2014.

Definities van indicatoren

De statistieken over het aandeel van de vierjarigen die zijn ingeschreven in voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs (ISCED 2011 niveaus 0–1) hebben betrekking op de instellingen die onderwijsgerichte verzorging voor jonge kinderen bieden; ze moeten beschikken over personeel met een gespecialiseerde opleiding tot het geven van onderwijs. Opgemerkt wordt dat deze ratio wordt berekend op basis van gegevens uit twee afzonderlijke bronnen (onderwijs- en demografische statistieken) en dat sommige leerlingen die zijn ingeschreven in onderwijsinstellingen mogelijk niet ingeschreven zijn als inwoners in de demografische gegevens (waardoor verhoudingen mogelijk kunnen oplopen tot meer dan 100 %).

De indicator van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding definieert het aandeel van 18–24-jarigen met hoogstens lager secundair onderwijs (ISCED-97 niveaus 0, 1, 2 of 3C voor de periode tot en met 2013 en ISCED 2011 niveaus 0–2 voor 2014), die niet deelnamen aan verder onderwijs en opleiding (in de vier weken voorafgaand aan de enquête). Deze indicator is een Europa 2020-doelstelling, namelijk het verminderen van het aandeel van voortijdige verlaters in de EU tot minder dan 10 %.

Het beroepsonderwijs is bedoeld voor leerlingen om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven voor een bepaald beroep of de handel. Beroepsonderwijs kan componenten van opleiding op de werkplek bevatten (zoals stages of duale onderwijsprogramma's). De indicator in dit artikel toont het aandeel studenten die beroepsonderwijs volgen van het totale aantal studenten in hoger secundair onderwijs (zoals gedefinieerd door ISCED 2011 niveau 3).

De indicator van het tertiaire opleidingsniveau wordt gedefinieerd als het percentage van 30–34-jarigen die een tertiaire opleiding hebben afgerond (zoals aan een universiteit of hoger technisch instituut). De leeftijdsgroep van 30–34 jaar wordt gebruikt omdat deze over het algemeen de eerste periode van vijf jaar is waarin de meeste studenten hun studie al hebben voltooid. Tertiair onderwijs verwijst naar ISCED 1997 niveaus 5–6 voor de gegevens tot en met 2013 en naar 2011 ISCED niveaus 5–8 voor 2014. Deze indicator is een Europa 2020-doelstelling, namelijk om ervoor te zorgen dat in 2020 ten minste 40 % van de 30–34-jarigen een tertiair onderwijsniveau heeft afgerond.

Context

Onderwijs en opleiding zijn van cruciaal belang voor zowel de economische als de sociale vooruitgang en het afstemmen van vaardigheden op de behoeften van de arbeidsmarkt speelt hierin een belangrijke rol. Dit wordt steeds belangrijker in een geglobaliseerde en kennisgedreven economie, waarvoor geschoolde arbeidskrachten nodig zijn om te concurreren op het gebied van productiviteit, kwaliteit en innovatie.

Elke lidstaat van de EU is grotendeels verantwoordelijk voor zijn eigen onderwijs- en opleidingsstelsel en voor de inhoud van zijn onderwijsprogramma's (leerplannen). De Europese Unie ondersteunt nationale acties en helpt lidstaten om gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan via wat de „open coördinatiemethode" wordt genoemd: ze biedt een beleidsforum om actuele kwesties (bijvoorbeeld de vergrijzende samenleving, tekorten aan gekwalificeerde mensen of mondiale concurrentie) te bespreken, zodat de lidstaten beste praktijken kunnen uitwisselen.

Onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020)

Een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend als ET 2020) vormde een reeks conclusies van de Raad (2009/C 119/02) goedgekeurd in mei 2009. Het bevat vier strategische doelstellingen voor onderwijs en opleiding in de EU: een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen; de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleidingen verbeteren; kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; en innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen. Om deze doelstellingen te bereiken, zijn in het ET 2020 een aantal referentiedoelen vastgesteld die onderhevig zijn aan regelmatige statistische monitoring en rapportering, met inbegrip van de volgende doelstellingen die in 2020 moeten zijn bereikt:

  • minstens 95 % van de kinderen tussen vier jaar en de leeftijd waarop het verplicht lager onderwijs start, moet deelnemen aan voorschools onderwijs;
  • het aandeel van de 15-jarigen met onvoldoende vaardigheden in lezen, wiskunde en natuurwetenschappen moet minder dan 15 % bedragen;
  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding moet lager zijn dan 10 %;
  • het aandeel 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding moet minstens 40 % bedragen;
  • gemiddeld moet minstens 15 % van de volwassenen van 25–64 jaar deelnemen aan een leven lang leren;
  • tegen 2020 moet een EU-gemiddelde van ten minste 20 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs een periode van een hoger onderwijs-gerelateerde studie of opleiding (met inbegrip van stages) in het buitenland hebben gehad, wat neerkomt op een minimum van 15 Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) studiepunten of een minimale duur van drie maanden;
  • tegen 2020 moet een EU-gemiddelde van ten minste 6 % van de 18–34-jarigen met een initiële beroepsopleiding en opleidingskwalificatie, een initiële studie of opleidingsperiode (met inbegrip van stages) gerelateerd aan "vocational education and training"-beroepsonderwijs en -opleiding (VET) in het buitenland hebben gehad met een minimale duur van twee weken;
  • tegen 2020 moet het aandeel van afgestudeerden (20–34-jarigen) dat onderwijs en opleiding heeft verlaten niet meer dan drie jaar voorafgaand aan het referentiejaar, minstens 82 % bedragen.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Datavisualisatie

Publicaties

Hoofdtabellen

regionale onderwijsstatistieken (t_reg_educ)
Onderwijs (t_educ)
EU-regio (t_educ_regio)
Opleidingsniveau, rendement van onderwijs (t_edat)
Tertiair opleidingsniveau, leeftijdsgroep 30–34 naar geslacht en NUTS-1-regio's (tgs00105)
Tertiair opleidingsniveau, leeftijdsgroep 25-64 naar geslacht en NUTS 2-regio's (tgs00109)
voortijdige schoolverlaters in onderwijs en opleiding (tsdsc410)
voortijdige schoolverlaters in onderwijs en opleiding naar geslacht en NUTS-1-regio's (tgs00106)

Databank

Regionale onderwijsstatistieken (reg_educ)
Onderwijs (educ)
EU-regio (educ_regio)
Opleidingsniveau en rendement van onderwijs (edat)
Bereikt opleidingsniveau: belangrijkste indicatoren (edatm)
Bevolking naar opleidingsniveau - regionale gegevens (edatm2)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen, afbeeldingen en kaarten (MS Excel)

Externe links