Statistics Explained

Archive:Energieproductie en –invoer

Gegevens van maart en mei 2014. Meest recente gegevens: Nadere informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: april 2015.
Tabel 1: Energieproductie, 2002 en 2012
(miljoen ton olie-equivalenten) - Bron: Eurostat (ten00076), (ten00080), (ten00077), (ten00079), (ten00078) en (ten00081)
Afbeelding 1: Productie van primaire energie, EU-28, 2012 2012
(in % van het totaal, op basis van tonnen olie-equivalenten) - Bron: Eurostat (ten00080), (ten00077), (ten00079), (ten00078), (ten00081) en (nrg_107a)
Afbeelding 2: Ontwikkeling van de productie van primaire energie
(naar brandstoftype), EU-28, 2002-2012
(2002 =100 op basis van tonnen olie-equivalenten) - Bron: Eurostat (ten00076), (ten00081), (ten00080), (ten00079), (ten00078) en (ten00077)
Tabel 2: Netto-invoer van primaire energie, 2002–2012 - Bron: Eurostat (nrg_100a) en (tps00001)
Tabel 3: Voornaamste herkomst van de invoer van primaire energie, EU-28, 2002-2012
(in % van invoer van buiten de EU-28) - Bron: Eurostat (nrg_122a), (nrg_123a) en (nrg_124a)
Tabel 4: Energieafhankelijkheid, EU-28, 2002-2012
(aandeel van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie in %, op basis van tonnen olie-equivalent) - Bron: Eurostat (nrg_100a), (nrg_102a) en (nrg_103a)
Afbeelding 3: Energieafhankelijkheid - alle producten, 2012
(aandeel van netto-invoer in bruto binnenlands verbruik en bunkerolie in %, op basis van tonnen olie-equivalent) - Bron: Eurostat (tsdcc310) en (nrg_100a)

De afhankelijkheid van de Europese Unie (EU) op de energie invoer, met name van olie en meer recentelijk ook van aardgas, vormt de achtergrond voor het beleid inzake de zekerheid van de energievoorziening. Dit artikel gaat over de productie van primaire energie in de EU en de toenemende afhankelijkheid van de EU van energie-invoer uit derde landen doordat zij meer verbruikt dan zij produceert. Het is inderdaad zo dat meer dan de helft (53,4 %) van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 in 2012 afkomstig was van invoer.

Belangrijkste statistische resultaten

Primaire productie

De productie van primaire energie in de EU-28 bedroeg in 2012 in totaal 794,3 miljoen ton olie-equivalent (toe). Daarmee zette de algemene neerwaartse trend van de afgelopen jaren zich voort. De belangrijkste uitzondering daarop deed zich voor in 2010, toen de productie opleefde na een relatief sterke daling in 2009 - een daling die samenviel met de financiële en economische crisis. Over een langere periode beschouwd, was in 2012 de productie van primaire energie in de EU-28 15,7 % lager dan in de voorafgaande periode van tien jaar. De algemene neerwaartse trend in de productie van de EU-28 kan, ten minste gedeeltelijk, worden geweten aan het feit dat de grondstoffenvoorraad uitgeput raakte en/of producenten de exploitatie van beperkte hulpbronnen niet rendabel vonden.

Van alle EU-lidstaten was de productie van primaire energie het hoogste in Frankrijk, met een aandeel van 16,8 % van het totaal van de EU-28, gevolgd door Duitsland (15,6 %) en het Verenigd Koninkrijk (14,6 %). De belangrijkste verandering ten opzichte van het voorafgaande periode van tien jaar was de daling van het aandeel van het Verenigd Koninkrijk, dat eerst op 27,1 % stond — Zie tabel 1. De enige andere EU-lidstaten waar in dezelfde periode de aandelen terugliepen, waren Denemarken (-0,6 procentpunt) en Litouwen (-0,4 procentpunten). De grootste stijgingen van de productie van primaire energie in de tien jaar tot 2012 werden geregistreerd in Italië en Zweden (beide met een toename van 4,4 miljoen toe), en Nederland (toename van 4,3 miljoen toe).

De productie van primaire energie in de EU-28 was in 2012 verspreid over een groot aantal verschillende energiebronnen, waarvan kernenergie qua omvang de belangrijkste was, namelijk (28,7 % van het totaal). Het aandeel van kernbrandstof was vooral hoog in Frankrijk, België en Slowakije – waar deze ruim de helft van de nationale productie van primaire energie uitmaakte. Meer dan een vijfde van de totale productie van primaire energie van de EU-28 was afkomstig van hernieuwbare energiebronnen (22,3 %) en vaste brandstoffen (20,9 %, voornamelijk steenkool); het aandeel van aardgas lag iets lager (16,8 %), terwijl de rest afkomstig was van aardolie (8,9 %) (zie afbeelding 1).

De groei van de primaire productie van hernieuwbare energiebronnen wordt overschreden die van alle energiesoorten. De groei van de primaire productie uit hernieuwbare energiebronnen was tijdens de meeste jaren van de periode 2002 - 2012 redelijk stabiel; er was een lichte daling in 2011 (zie afbeelding 2). In deze periode van tien jaar steeg de productie van hernieuwbare energiebronnen met in totaal 81,3 %. Voor de andere primaire energiebronnen is de productie tussen 2000 en 2010 daarentegen over de gehele linie gedaald. De grootste afname van de productie van primaire energie werd geregistreerd voor aardolie (-53,5 %), aardgas ( 35,4 %) en vaste brandstoffen (-20,7 %); de productie van kernenergie daalde minder sterk, namelijk met 10,9 %.

Invoer

De terugval van de primaire productie van steenkool, bruinkool, aardolie, aardgas en meer recentelijk kernenergie heeft geleid tot een situatie waarin de EU steeds afhankelijker wordt van de invoer van primaire energie om aan de vraag te kunnen voldoen, hoewel deze situatie zich in de nasleep van de financiële en economische crisis stabiliseerde. In 2012 lag de invoer van primaire energie in de EU-28 ongeveer 922,8 miljoen toe hoger dan de uitvoer. De grootste netto-importeurs van primaire energie waren over het algemeen de EU-lidstaten met de grootste bevolking, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Polen (die nog over eigen aardolie-/aardgas- en steenkoolreserves beschikken). Sinds 2004 is Denemarken van alle EU-lidstaten de enige netto-exporteur van primaire energie (zie tabel  2).

De herkomst van de energie-invoer van de EU-28 is de afgelopen jaren enigszins veranderd, waarbij Rusland zijn positie als grootste leverancier van aardolie en aardgas heeft behouden en de belangrijkste leverancier van steenkool is geworden (zie tabel 3). In 2012 was circa 33,7 % van de invoer van aardolie in de EU-28 afkomstig uit Rusland; dit was iets lager dan de percentages die voor 2010 en 2011 werd geregistreerd, namelijk 34,7 % respectievelijk 34,8 %. Rusland werd in 2006 de voornaamste leverancier van steenkool en verdrong daarmee Zuid-Afrika van de eerste plaats. Al eerder was Rusland Australië en Colombia voorbij gestreefd (in 2004, respectievelijk 2002). Het Russische aandeel in de invoer van vaste brandstoffen in de EU-28 steeg van 13,1 % in 2002 tot 30,0 % in 2009, en daalde vervolgens enigszins tot 25,9 % in 2012. Ondanks deze daling bleef Rusland de belangrijkste bron van invoer van vaste brandstoffen in de EU in 2012, hoewel het aandeel iets vóór die welke is vastgelegd voor de Colombia (23,7 %) en de Verenigde Staten (23,0 %). Tussen 2002 en 2010 daarentegen daalde het Russische aandeel in de invoer van aardgas in de EU-28, namelijk van 45,2 % naar 29,5 %. Dit veranderde echter in 2011 en 2012, toen het aandeel weer steeg. Het aandeel van Qatar in de invoer van aardgas in de EU-28 is gestegen van minder dan 1 in 2002 tot 11,0 % in 2011, en daalde vervolgens weer tot 8,4 % in 2012.

De zekerheid van de primaire-energievoorziening van de EU kan in gevaar komen als een groot deel van de invoer in de handen van een klein aantal partners komt te liggen. Meer dan driekwart (76,8 %) van de invoer van aardgas in de EU-28 kwam in 2012 uit Rusland, Noorwegen en Algerije — er was dan ook sprake van een grotere concentratie van de invoer dan in voorgaande jaren, aangezien deze drie landen goed waren voor 71,0 % van de invoer van aardgas in 2010, en voor 72,0 % in 2011. Uit een soortgelijke analyse blijkt dat in 2012 53,6 % van de invoer van ruwe aardolie in de EU-28 uit Rusland, Noorwegen en Saoedi Arabië kwam, terwijl 72,6 % van de invoer van steenkool afkomstig was uit Rusland, Colombia en de Verenigde Staten. Tussen 2002 en 2012 waren er aanwijzingen dat nieuwe partnerlanden in opkomst waren, maar de invoer uit die landen bleef vrij klein. Dit gold met name voor de invoer van ruwe aardolie uit Nigeria, Azerbeidzjan en Kazachstan, en de invoer van aardgas uit Qatar.

De afhankelijkheid van de EU-28 van ingevoerde energie nam toe van minder dan 40 % van het bruto-energieverbruik in de jaren 1980, tot 53,4 % in 2012 (zie tabel 4). Dit laatste cijfer wees op een tweede lichte daling van de afhankelijkheid, die een hoogtepunt van 54,7 % had bereikt in 2008. De grootste energieafhankelijkheid in 2012 werd geregistreerd voor ruwe aardolie (88,2 %) en aardgas (65,8 %). In de afgelopen tien jaar (2002-2012) is de afhankelijkheid van de Europese Unie ten opzichte van derde landen voor de levering van vaste brandstoffen (14,9%) en aardgas (11,9%) sterker gestegen dan die voor de levering van vaste brandstoffen (8,9%). Sinds 2004 is de netto-invoer van energie van de EU-28 groter dan de primaire productie. Met andere woorden: meer dan de helft van het bruto binnenlands energieverbruik van de EU-28 was afkomstig uit netto-invoer.

Als netto-exporteur was Denemarken in 2012 de enige EU-lidstaat met een negatieve afhankelijkheid (zie afbeelding 3). Van de andere lidstaten waren Estland, Roemenië, Tsjechië en Zweden het minst afhankelijk (zij waren de enige andere landen met een afhankelijkheid van minder dan 30,0 %); Cyprus, Malta en Luxemburg daarentegen waren (bijna) volledig afhankelijk van de invoer van primaire energie.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Energie producten die rechtstreeks uit natuurlijke hulpbronnen worden gewonnen of gedolven, worden primaire energiebronnen genoemd; energieproducten die in een energiecentrale worden geproduceerd uit primaire energiebronnen worden afgeleide producten genoemd. Primaire-energieproductie omvat de nationale productie van primaire energiebronnen en vindt plaats wanneer natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd, bijvoorbeeld in steenkoolmijnen, aardolievelden en waterkrachtcentrales, of bij de fabricage van biobrandstoffen. Wanneer het verbruik groter is dan de primaire productie, moet het tekort worden aangevuld door de invoer van primaire of afgeleide producten.

De warmte die in een reactor wordt geproduceerd als gevolg van kernsplijting wordt beschouwd als primaire productie van nucleaire warmte, ook wel kernenergie genoemd. Deze wordt berekend op basis van de werkelijk geproduceerde warmte of op basis van de geregistreerde bruto-elektriciteitsproductie en het thermisch rendement van de kerncentrale. De primaire productie van steenkool en bruinkool bestaat uit hoeveelheden gewonnen of geproduceerde brandstoffen, berekend na eventuele verwijdering van inert materiaal.

De omzetting van energie van de ene in de andere vorm, zoals elektriciteit of warmteopwekking door thermische krachtcentrales of cokesproductie door cokesovens, wordt niet als primaire productie beschouwd.

De netto-invoer wordt berekend als de omvang van de invoer verminderd met de equivalente omvang van de uitvoer. De invoer omvat alle binnenkomsten in het nationale grondgebied, met uitzondering van doorvoer (met name via aardgas- en oliepijpleidingen); uitvoer omvat alle uitgevoerde hoeveelheden uit het nationale grondgebied.

Context

Meer dan de helft van de energie in de EU-28 is afkomstig van buiten de EU – en dit aandeel is de afgelopen tien jaar gestegen. Een groot deel van die energie komt uit Rusland; door zijn geschillen met doorvoerlanden dreigde de levering de afgelopen jaren te worden onderbroken – zoals de aardgasstromen uit Rusland via Oekraïne tussen 6 en 20 januari 2009 onderbroken werden.

De Europese Commissie heeft in november 2008 haar tweede strategische energiebeleidsevaluatie (in het Engels) goedgekeurd. Hierin werd uiteengezet hoe de EU haar afhankelijkheid van ingevoerde energie kan verminderen en tegelijkertijd de continuïteit van de energievoorziening kan verbeteren en de uitstoot van broeikasgassen kan terugdringen. In de evaluatie werd aangedrongen op energiesolidariteit tussen de lidstaten, werd een actieplan voorgesteld om een duurzame energievoorziening veilig te stellen, en werd een pakket energie-efficiëntiemaatregelen goedgekeurd met het oog op energiebesparing op een aantal cruciale gebieden, zoals gebouwen en energieverbruikende producten.

In reactie op de Russisch-Oekraïense aardgascrisis van januari 2009 werd het wettelijke kader van de EU met betrekking tot de zekerheid van de energievoorziening herzien en heeft de Raad van de Europese Unie in september 2009 Richtlijn 2009/119/EG houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, goedgekeurd. Deze maatregelen voor de aardolie- en aardgasmarkt moeten ervoor zorgen dat alle partijen doeltreffende maatregelen nemen om de gevolgen van potentiële verstoringen van de leveringen te voorkomen en te beperken en tevens mechanismen tot stand brengen zodat EU-lidstaten kunnen samenwerken om doeltreffend te reageren op eventuele grote verstoringen van de aardolie- of aardgasleveringen; er werd een coördinatiemechanisme opgezet zodat de lidstaten onmiddellijk en op uniforme wijze kunnen reageren in geval van een noodsituatie.

Een breed scala aan energiebronnen en diversiteit van leveranciers, transportroutes en transportmechanismen kunnen een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de energievoorziening. Het opbouwen van betrouwbare partnerschappen met landen die energie leveren, doorvoeren en verbruiken, wordt gezien als een manier om de risico's van de energieafhankelijkheid van de EU te beperken. In september 2011 heeft de Europese Commissie een mededeling goedgekeurd met als titel „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” COM(2011) 539 definitief).

In november 2010 heeft de Europese Commissie een initiatief goedgekeurd met als titel „Energie 2020 – Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie” (COM(2010) 639 final). In deze strategie worden prioriteiten voor een periode van tien jaar bepaald en worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om verschillende uitdagingen aan te gaan, waaronder de totstandbrenging van een markt met concurrerende tarieven en een veilige energievoorziening, de versterking van het technologisch leiderschap, en doeltreffende onderhandelingen met internationale partners.

In dezelfde maand keurde de Europese Commissie een initiatief goed met als titel „Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder - Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk” (COM(2010) 677 final). Hierin worden de prioritaire EU-corridors voor het vervoer van elektriciteit, gas en olie vastgelegd. Ook wordt een instrumentarium voorgesteld om de uitvoering van deze prioritaire infrastructuur te bespoedigen.

Er lopen verschillende initiatieven voor het ontwikkelen van gaspijpleidingen tussen Europa en zijn oostelijke en zuidelijke buurlanden. Het gaat hierbij onder andere om de Nord Stream-pijpleiding (tussen Rusland en de Europese Unie via de Oostzee), die in november 2011 operationeel is geworden; om de South Stream-pijpleiding (tussen Rusland en de Europese Unie via de Zwarte Zee), die naar verwachting in 2015 gereed zal zijn; en om de Trans-Adriatische pijpleiding (die Turkije en Italië via Griekenland en Albanië met elkaar verbindt voor de levering van aardgas uit de regio rond de Kaspische Zee aan de Europese Unie).

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Energiestatistieken - hoeveelheden (t_nrg_quant)
Totale productie van primaire energie (ten00076)
Primaire productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen (ten00081)
Energie-afhankelijkheid (tsdcc310)

Databank

Energiestatistieken - hoeveelheden, jaargegevens (nrg_quant)
Energiestatistieken - energievoorziening, energieomzetting, energieverbruik (nrg_10)
Energiestatistieken - invoer (per land van herkomst) (nrg_12)
Energiestatistieken - uitvoer (per het land van bestemming) (nrg_13)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)

Externe links