Statistics Explained

Archive:Bevolkingsstatistieken op regionaal niveau

Gegevens geëxtraheerd in maart 2016. Recente gegevens: Meer informatie over Eurostat, belangrijke tabellen en gegevensbank. Geplande update van het artikel: november 2017.

Kaarten kunnen op interactieve wijze worden bekeken met de Eurostat's Statistical Atlas (zie user manual (in het Engels)).

Kaart 1: Levensverwachting bij de geboorte, per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(jaren)
Bron: Eurostat (demo_r_mlifexp) en (demo_mlexpec)
Afbeelding 1: Genderkloof voor levensverwachting bij de geboorte, per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(verschil in jaren tussen de levensverwachting van vrouwen en mannen)
Bron: Eurostat (demo_r_mlifexp) en (demo_mlexpec)
Afbeelding 2: Verspreiding van de totale bevolking in brede leeftijdsgroepen, geselecteerde NUTS 3-regio's, 1 januari 2015 (1)
(%)
Bron: Eurostat (demo_r_pjangrp3) en (demo_pjangroup)
Kaart 2: Aandeel van bevolking in de werkende leeftijd (20–64 jaar) in de totale bevolking, per NUTS-3 regio, 1 Januari 2015 (1)
(%)
Bron: Eurostat (demo_r_pjangrp3) en (demo_pjangroup)
Kaart 3: Brutopercentage van de totale bevolkingsontwikkeling, per NUTS 3-regio, 2014 (1)
(per 1 000 inwoners)
Bron: Eurostat (demo_r_gind3) en (demo_gind)
Kaart 4: Bruto percentage van de netto migratie (plus statistische correcties), per NUTS 3-regio, 2014 (1)
(per 1 000 inwoners)
Bron: Eurostat (demo_r_gind3) en (demo_gind)
Afbeelding 3: Bruto geboortecijfer per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(aantal levendgeborenen per 1 000 inwoners)
Bron: Eurostat (demo_r_gind3) en (demo_gind)
Afbeelding 4: Totaal vruchtbaarheidscijfer per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(gemiddelde aantal levendgeborenen per vrouw)
Bron: Eurostat (demo_r_frate2)
Kaart 5: Totaal vruchtbaarheidscijfer, per NUTS 3-regio, 2014 (1)
(gemiddeld aantal levendgeborenen per vrouw)
Bron: Eurostat (demo_r_frate3) en (demo_find)
Afbeelding 5: Bruto sterftecijfer per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(aantal sterfgevallen per 1 000 inwoners)
Bron: Eurostat (demo_r_gind3) en (demo_gind)

Dit artikel is deel van een reeks van artikelen over statistiek gebaseerd op de publicatie van het Regionaal jaarboek van Eurostat. Het beschrijft regionale demografische patronen in de Europese Unie (EU).

Statistieken over regionale demografie is een van de weinige gebieden waar gedetailleerde NUTS niveau 3-informatie wordt verzameld en gepubliceerd voor elk van de EU-lidstaten. Op het moment van schrijven is de nieuwste informatie voor essentiële demografische gebeurtenissen beschikbaar (levend geborenen en sterfgevallen) en een reeks demografische indicatoren over het algemeen tot aan het einde van 2014, met gegevens over de grootte en structuur van de bevolking beschikbaar voor 1 Januari 2015.

Een analyse van de algehele bevolking door mate van verstedelijking is beschikbaar in de introductie op het Eurostat regionaal jaarboek. Een regionale analyse van bevolkingsprognoses tot aan 2015 wordt gepresenteerd in een apart artikel.

Belangrijkste statistische bevindingen

Levensverwachting

De afgelopen 50 jaar is de levensverwachting bij de geboorte in de EU toegenomen met gemiddeld ongeveer 10 jaar, grotendeels dankzij verbeteringen van de sociaaleconomische omstandigheden, het milieu en medische behandelingen en zorg. Kaart 1 toont de levensverwachting bij de geboorte voor NUTS 2-regio's in 2014.

Gemiddeld kan een Europeaan die in 2014 is geboren, een leeftijd van 80,9 jaar verwachten

Op kaart 1 is te zien dat de levensverwachting bij de geboorte in de EU-28 in 2014 gemiddeld 80,9 jaar was. Er waren 45 NUTS 2-regio's waar de levensverwachting bij de geboorte in 2012 83,0 jaar of hoger was; deze waren verspreid over slechts zeven EU-lidstaten, alsmede Zwitserland: er waren 16 Italiaanse regio's, elf Spaanse regio's, acht Franse regio's, twee Britse regio's, één regio in zowel Oostenrijk, Griekenland als Finland, alsmede vijf Zwitserse regio's. De hoogste levensverwachting in 2014 (van alle niveau 2-regio's) werd opgetekend in het Spaanse hoofdstedelijk gebied Comunidad de Madrid en was 84,9 jaar.

Aan de andere kant van het spectrum waren er 58 niveau 2 regio’s met een gemiddelde levensverwachting van minder dan 78,0 jaar (zoals getoond door de lichtste tint oranje in kaart 1) en dit waren overwegend regio's in oostelijke EU-lidstaten — Bulgarije, Tsjechië, Kroatië, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije — alsmede Turkije. De drie Baltische lidstaten (elk een afzonderlijke regio op dit detailniveau) en de twee autonome regio's van Portugal, Madeira en de Azoren, waren de enige andere regio's in de EU-28 waar een levensverwachting beneden de 78,0 jaar werd gemeten, zo ook Montenegro, de voormalig Joegoslavische republiek Macedonië (elk een afzonderlijke regio op dit detailniveau en Servië (nationale gegevens). De laagste levensverwachting bij de geboorte in 2014 (in niveau 2 regio’s) was 7,0 jaar, opgetekend in de Bulgaarse regio Severozapaden, wat de armste regio was in de EU-28 (gebaseerd op bruto binnenlands product (BBP) per inwoner in koopkrachtstandaard (KKS)). Het verschil in levensverwachting tussen Severozapaden en de Comunidad de Madrid was 11,9 jaar.

Het is belangrijk om te vermelden is dat kaart 1 informatie geeft over de hele bevolking, maar dat er nog steeds grote verschillen in levensverwachting bestaan tussen mannen en vrouwen, ondanks aanwijzingen dat deze genderverschillen in de meeste EU-lidstaten geleidelijk vervagen. De genderkloof in de EU-28 was 5,5 jaar, want de levensverwachting van vrouwen geboren in 2014 was 83,6 jaar, terwijl die van mannen 78,1 jaar was. Afbeelding 1 illustreert de genderkloof in niveau 2 regio's. Het verschil tussen de hoogste tot laagste genderkloof was relatief klein binnen elk land, met uitzonderingen die vaak worden veroorzaakt door een enkele uitschieter zoals de relatief lage kloof in Åland in Finland, Bratislavský kraj in Slowakije en Praag in Tsjechië.

Bevolkingsstructuur en vergrijzing van de bevolking

Begin 2015 woonden er 508,5 miljoen mensen in de EU-28. In de hele EU-28 vormen jongeren (0-19 jaar) per 1 januari 2015 20,9 % van de totale bevolking, terwijl het aantal personen in de werkende leeftijd (20-64 jaar) bijna drie vijfde (60,2 %) van de totale bevolking uitmaakt (meer informatie over deze subgroep kan worden gevonden in een artikel over de arbeidsmarkt), en de overige 18,9 % van de bevolking bestaat uit ouderen (65 jaar en ouder). Merk op dat deze leeftijdsklassen die gebruikt worden voor een analyse van de structuur van de bevolking van de EU-28 is aangepast (vergeleken met eerdere edities van het Eurostat regionaal jaarboek) om de leeftijdsgroep die gebruikt is voor het Europa 2020 doel gerelateerd aan de werkgelegenheidsgraad (20–64 jaar) weer te geven.

Uit een nadere analyse van de brede leeftijdsgroep van de bevolking in de werkende leeftijd blijkt dat 12,2 % van de bevolking 20–34 jaar was (deze leeftijdsgroep wordt gebruikt voor enkele indicatoren in een artikel over onderwijs en opleiding), 28,6 % was 35–54 jaar, en 12,8 % van de bevolking was 55–64 jaar.

Demografische structuren binnen afzonderlijke EU-lidstaten vertonen vaak onregelmatige patronen, die van invloed kunnen zijn op het regionaal concurrentievermogen en de sociale samenhang. Deze verschillen zijn soms vrij evident, zoals in Duitsland (waar er vaak een contrast bestaat tussen regio's in het oosten en het westen), Frankrijk (noordoost en zuidwest), Italië (noord en zuid) en Turkije (oost en west). Deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan een breed spectrum aan factoren waaronder: klimatologische, landschappelijke, historische, politieke, sociale en economische ontwikkelingen.

Overzeese en stedelijke gebieden hadden over het algemeen een jongere bevolking ...

Afbeelding 2 presenteert informatie over de tien NUTS niveau 3-regio’s in de EU met het hoogste aandeel jongeren (jonger dan 20 jaar), de tien NUTS niveau 3-regio’s in de EU met het hoogste aandeel personen in arbeidsleeftijd (20-64 jaar) opgesplitst in de personen van 20-34 jaar (waaronder mensen die misschien nog een opleiding volgen), 35–54 jaar (waaronder mensen die een gezin opvoeden) en 55–64 jaar (waaronder mensen die misschien al gepensioneerd zijn), en; de tien NUTS niveau 3-regio’s in de EU met het grootste aandeel ouderen (65 jaar en ouder); de gegevens zijn voor 1 Januari 2015.

De NUTS niveau 3-regio's in de EU met de hoogste percentages jongeren zijn in het algemeen gevestigd in de lidstaten met de hoogste geboorte- en vruchtbaarheidscijfers (zie kaart 5 voor vruchtbaarheidscijfers), waardoor het aandeel van de jongeren in de totale bevolking groter wordt. Dit was vooral het geval in enkele Ierse en Franse regio's, zoals de Franse overzeese gebieden Guyana en Réunion of in voorstedelijke gebieden rond Parijs. Leeftijdsstructuren van grotendeels stedelijke regio’s kunnen een groter percentage jongeren en personen in de werkende leeftijd tonen als gevolg van een 'aantrekkingskracht' die verband houdt met de grotere werkgelegenheid waardoor zowel interne migranten (uit andere regio's van hetzelfde land) als ook internationale migranten (uit andere lidstaten en niet-lidstaten) worden aangetrokken.

... terwijl het relatieve aandeel van mensen in de werkende leeftijd bijzonder hoog was in sommige hoofdstedelijke regio's …

De meeste van de top-10 NUTS niveau 3-regio’s in de EU met het hoogste aandeel mensen in de werkende leeftijd in debevolking waren hoofdstedelijke regio's, zes daarvan in Centraal Londen (het Verenigd Koninkrijk), en een in zowel Denemarken (Byen København) als Roemenië (Bucureşti). De twee overblijvende regio's in de top-10 waren regio's op Spaanse eilanden — Eivissa, Formentera (in de Balearen) en Fuerteventura (in de Canarische eilanden) —deze hadden relatief lage aandelen in mensen in de leeftijd 20-34 (vergeleken met hoofdstedelijke regio's in de lijst), misschien omdat veel jongeren hun studie afmaken op het Spaanse vasteland, maar hogere aandelen in mensen in de leeftijd 35-54 en 55-64.

Een uitgebreide analyse van het aandeel mensen in de werkende leeftijd in niveau 3 regio's is te vinden in kaart 2. Van de 1 482 getoonde regio’s (nationale gegevens voor Albanië en Servië), waren er 306 waar de bevolking in de werkende leeftijd 62 % bedroeg of overschreed,waaronder 61 waar dit aandeel 65 % bedroeg of overschreed. Veel van deze regio's waren in hoofdsteden of andere grote steden, voornamelijk in Duitsland, Polen, Roemenië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk, maar ook Sofia (stolitsa) in Bulgarije en Oslo in Noorwegen. Andere regio's met relatief hoge aandelen bevonden zich in drie van de acht statistische regio's in de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië.

...en het relatieve belang van ouderen is toegenomen in de meeste EU-regio's

De meeste regio's in de EU hebben het relatieve aandeel ouderen geleidelijk groter zien worden — als gevolg van een forse en constante toename van de levensverwachting en de pensionering van na de Tweede Wereldoorlog geboren babyboomgeneratie. De regio's met het hoogste aandeel ouderen zijn vaak landelijke, relatief afgelegen en dunbevolkte gebieden, waar een gering aandeel personen in de werkende leeftijd ten minste deels kan worden gekoppeld aan een gebrek aan werkgelegenheid en onderwijs, waardoor jongere generaties sneller wegtrekken op zoek naar werk of om verder te studeren.

Ouderen maakten een bijzonder groot deel uit van de totale bevolking in verschillende landelijke en afgelegen gebieden van Griekenland, Spanje, Frankrijk en Portugal, alsook een aantal gebieden in het oosten van Duitsland. Ouderen maakten meer dan een derde (33,7 %) uit van de totale bevolking in de centrale binnenlandse Griekse regio Evrytania per 1 januari 2015 — het grootste aandeel in de Europese Unie. Ourense in het Noordwesten van Spanje was de enige andere NUTS 3-regio in de EU waar ouderen meer dan 30 % van de totale bevolking uitmaakten en was een van de drie Spaanse regio's onder de tien regio's binnen de EU met het hoogste aandeel ouderen ( 28,5 % of hoger) onder hun bevolking.

Bevolkingsontwikkeling

De bevolking van de EU-28 steeg tussen 1 januari 1960 en 1 januari 2015 van jaar tot jaar, met een totale groei van 101,7 miljoen inwoners, oftewel een jaarlijkse groei van 0,4 %. Historisch gezien is de bevolkingsgroei in de EU grotendeels een weerspiegeling van de natuurlijke bevolkingsontwikkeling (het totale aantal geboorten minus het totale aantal sterfgevallen). Daar tegenover staan de migratiepatronen. Uit nader onderzoek blijkt dat de natuurlijke bevolkingsgroei voor het geheel van lidstaten van de EU-28 zijn hoogtepunt bereikte in 1964, toen er 3,6 miljoen meer geboorten dan sterfgevallen werden opgetekend. Hierna liepen de geboortecijfers steeds verder terug en nam de levensverwachting geleidelijk toe, wat leidde tot een vertraging van de natuurlijke bevolkingsgroei. In 2003 was de natuurlijke bevolkingsgroei voor de lidstaten van de EU-28 vrijwel in evenwicht, aangezien het aantal geboorten het aantal sterfgevallen met minder dan 100 000 overtrof. Vervolgens namen het geboortecijfer en de natuurlijke bevolkingsgroei weer enigszins toe in verscheidene EU-lidstaten, hoewel dit patroon over het algemeen werd omgekeerd met het begin van de financiële en economische crisis: tussen 2008 en 2013, toen natuurlijke bevolkingsontwikkeling terugliep van een toename van 578 000 tot een toename van 82 000, hoewel dit terugkwam op 191 000 in 2014.

Tower Hamlets in Oost-Londen en Ilfov — dat om de hoofdstad van Roemenië ligt— hadden de hoogste bevolkingsgroei in 2014

Kaart 3 laat het brutocijfer van totale bevolkingsontwikkeling in 2014 zien: deze ontwikkelingen zijn het resultaat van gecombineerde effecten van natuurlijke ontwikkeling en migratie tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2015. De bevolking van de EU-28 steeg met 1,3 miljoen in deze periode, wat neerkomt op 2,5 per 1 000 inwoners. Onder de 1 341 NUTS 3-regio's, waarvoor de gegevens worden weergegeven op kaart 3 (geen gegevens beschikbaar voor Mayotte, Frankrijk), waren er meer regio's in de EU met een toename van het aantal inwoners (806 regio's) dan regio's waar het aantal inwoners afnam (530 regio's); er waren vijf regio's waar het bevolkingsaantal onveranderd bleef.

De donkerste tint blauw toont de 238 NUTS niveaus 3-regio’s waar de bevolking toenam, gemiddeld met tenminste 8,0 per 1 000 inwoners in 2014; hieronder waren 32 regio's waar de bevolkingsgroei ten minste 15,0 per 1 000 inwoners bedroeg. De grootste toename werd opgetekend in Tower Hamlets in Londen (33,0 per 1 000 inwoners), gevolgd door Ilfov (30,6 per 1 000 inwoners), een regio die de Roemeense hoofdstad Boekarest omringt. In totaal 13 van deze 32 regio's met de hoogste bruto cijfers in bevolkingsgroei waren in het Verenigd Koninkrijk, met vier in de buitenwijken van Londen en zes in centraal Londen; negen regio's waren in Duitsland, geen daarvan in de hoofdstad, Berlijn, alhoewel de lijst wel Potsdam, Kreisfreie Stadt in het naburige Brandenburg bevat. Vijf andere regio's waren in de hoofdstedelijke regio's in Denemarken, Ierland, Luxemburg, Oostenrijk en Zweden. Onder de resterende regio's zijn een tweede regio in Oostenrijk (Innsbruck), de Franse overzeese regio Guyane, twee Spaanse eilandregio's (Fuerteventura en Eivissa, Formentera), alsmede Ilfov.

Veel regio's met afnemende bevolkingsaantallen bevonden zich in Oostelijke en Zuidoostelijke lidstaten

In 17 NUTS niveau 3-regio’s liep de bevolking in 2014 terug met meer dan 15,0 per 1 000 inwoners. Deze regio's bevonden zich met name in Bulgarije (zeven regio's), Kroatië (drie regio's), en telkens een regio in Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen en Roemenië. De grootste bevolkingsafname onder de NUTS niveau 3-regio’s (24,9 per 1 000 inwoners) werd geregistreerd in de Griekse regio Kentrikos Tomeas Athinon, terwijl Vidin in Bulgarije de enige andere regio was waar de bevolking was afgenomen met minstens 20,0 per 1 000 inwoners.

Breder, kijkend naar de 268 NUTS niveau 3-regio’s in de EU waar de bevolking afnam met meer dan 4,0 per 1 000 inwoners in 2014 (de donkerste tint oranje in kaart 3), waren deze voornamelijk geconcentreerd in verschillende gebieden: de Baltische lidstaten; een boog in Zuidoost-Europa die begint in Kroatië en via Hongarije, Roemenië en Bulgarije afdaalt naar Griekenland; meerdere regio’s op het Iberisch schiereiland, en veel Oost-Duitse regio's. Verschillende andere landen hadden enkele regio's waar de bevolking afnam met meer dan 4,0 per 1 000 inwoners, waaronder 22 regio's verspreid over bijna heel Italië.

Onder de EVA-landen en kandidaat-regio's werd de hoogste verandering van de bevolkingsgroei opgetekend in Turkse regio's

In 2014 was over het algemeen een bevolkingsgroei te zien in de niveau 3 regio’s van de EVA- en kandidaat-lidstaten (nationale gegevens voor Albanië en Servië), zoals getoond in kaart 3, met een positieve ontwikkeling in 115 regio's, terwijl slechts 25 regio's een afname in inwoneraantal hadden. In de EVA-landen groeide de bevolking in elke regio. In relatieve termen werd de snelste bevolkingsgroei opgetekend in Oslo (hoofdstad van Noorwegen) en Freiburg (West-Zwitserland).

De kandidaat-lidstaten vertoonden een meer gemengd beeld: de daling van de bevolking in Albanië en Servië (nationale gegevens), de helft van de acht regio's in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, en 19 Turkse regio's waarvan de meerderheid in Centraal- en Noordoost-Turkije. De dalende bevolkingsaantallen in deze regio's staan in contrast met de zeer hoge bevolkingsgroeicijfers in andere delen van het land. Turkije vertoonde daadwerkelijk de hoogste mate van variatie in bevolkingsontwikkeling onder de niveau 3-regio's, met het bruto cijfer van de bevolkingsgroei variërend van -39,3 per duizend inwoners in Çankiri (in de buurt van de hoofdstad Ankara) tot 63,8 per 1 000 inwoners in Bayburt (in het Noordoosten). De aanzienlijke verschillen in de ontwikkeling van de bevolking in Turkse regio's kunnen vaak worden toegeschreven aan de interne migratiepatronen, met een algemene stroom van migranten vanuit de oostelijke naar westelijke regio's.

Sinds 1985 is er voortdurend een netto-instroom van migranten geweest naar de lidstaten van de EU-28

Totale bevolkingsontwikkeling is het resultaat van de wisselwerking tussen de twee componenten: natuurlijke bevolkingsontwikkeling en de netto migratie inclusief statistische aanpassingen (hierna kortweg netto migratie genoemd). Deze componenten kunnen elkaar aanvullen om de bevolkingsgroei of bevolkingsafname te versterken, of zij kunnen elkaar in zekere mate opheffen als ze tegengesteld zijn.

Wat het verleden betreft, waren de migratiepatronen in de jaren '60 relatief in evenwicht en was er in de jaren '70 een netto-uitstroom van 707 028 personen die uit de lidstaten van de EU-28 naar andere bestemmingen over de hele wereld migreerden; tussen 1961 en 2014 was dit het grootste aantal netto-emigranten. De volgende netto-uitstroom van migranten uit de EU-28 lidstaten vond plaats tussen 1982 en 1984 (tijdens de recessie); daarna bleven er meer immigranten binnenkomen dan dat er emigranten vertrokken. Vanaf 1988 overschreed de positieve netto migratie elk jaar de half miljoen mensen, met uitzonderingen in 1991 en 1997, en overschreed de netto migratie een miljoen personen overschreed in 10 van de 27 jaren in de periode 1988-2014. De netto migratie in de EU-28 lidstaten bereikte 1,8 miljoen personen in 2003, waarna de bevolkingstoename als gevolg van netto migratie vertraagde tot een laagtepunt van 712 000 personen in 2011. In 2013, steeg de netto migratie naar 1,7 miljoen en bleef boven 1 miljoen in 2014.

Netto inkomende migratie bijzonder hoog in veel Duitse regio's

Kaart 4 presenteert het bruto cijfer van netto migratie voor 2014, wat neerkwam op gemiddeld 2,2 per 1 000 inwoners in de EU-28. Er is een overeenkomst tussen kaarten 3 en 4, waaruit de nauwe samenhang tussen migratiepatronen en totale bevolkingsontwikkeling blijkt; een ontwikkeling die wordt versterkt doordat de natuurlijke bevolkingsontwikkeling in veel regio's in de EU bijna in balans was.

In 2014 was de netto instroom van migranten (uit andere regio's van dezelfde lidstaat, uit andere regio's in de EU, of van landen die geen lid zijn) voornamelijk geconcentreerd in veel delen van Duitsland. Onder de 19 regio's met netto migratie van 15,0 per 1 000 inwoners of meer waren er 12 in Duitsland. Wanneer we dit uitbreiden naar de 217 regio's met netto migratie van tenminste 8,0 per 1 000 inwoners (de donkerste tint blauw op kaart 4), steeg het aantal Duitse regio's naar 147; terwijl het Verenigd Koninkrijk (26 regio's), Frankrijk (11 regio's), Oostenrijk (10 regio's) en Zweden (9 regio's) ook veelvoorkomende bestemmingen waren voor migranten.

De hoogste netto instroom van migranten werd geregistreerd in Ilfov in Roemenië, waar het bruto cijfer van netto migratie 29,8 per 1 000 inwoners was. De vier daaropvolgende hoogste cijfers van netto migratie werden opgetekend in Duitse regio's - Landshut, Kreisfreie Stadt; Suhl, Kreisfreie Stadt; Leipzig, Kreisfreie Stadt; Gießen, Landkreis — waar de cijfers tussen de 21,8 en 23,9 per 1 000 inwoners lagen. Tower Hamlets in Londen was de enige andere NUTS 3 regio met een bruto cijfer van netto migratie boven 20,0 per 1 000 inwoners, met Luxemburg (19,9) en Frankfurt am Main, Kreisfreie Stadt (19,2) net onder dit niveau.

Alle vier de regio's van de Griekse hoofdstad lieten in 2014 netto emigratie zien.'

Er waren 430 NUTS niveau 3-regio’s in de EU-28 waar de netto migratie in 2014 negatief was (met andere woorden, waar meer mensen de regio verlieten dan er bij kwamen) en in 117 daarvan was het bruto cijfer lager dan -4,0 per 1 000 inwoners. Deze waren verspreid over Slovenië, Kroatië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Griekenland en Cyprus (één regio op dit detailniveau) in Oost- en Zuidoost-Europa, alsmede de Baltische lidstaten in Noord-Europa, verschillende regio's op het Iberisch schiereiland, de Île de France en de naburige regio Champagne-Ardenne in Frankrijk, en een groot deel van Ierland, als ook een handvol regio's ergens anders. Onder deze regio's waren acht hoofdstedelijke regio's, waaronder alle vier de regio's die samen de Griekse hoofdstad Athene vormen, een van de regio's in centraal Londen, Parijs, Boekarest en Cyprus. De hoogste bruto cijfers van netto migratie werden opgetekend in de Ierse grensregio en een van de Griekse hoofdstedelijke regio's, Kentrikos Tomeas Athinon, waar de netto migratie -21,1 per 1 000 inwoners bedroeg.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Grens, Ierland

Dkit1 1024x768.jpg

De NUTS niveau 3-regio in de EU met het laagste bruto cijfer van netto migratie was het grensgbied in Ierland; in 2014 had het een bruto cijfer van netto migratie (het verschil tussen het immigratie- en het emigratiecijfer) van -21,1 per 1 000 inwoners.

©: Scollonp

Voor de EVA- en kandidaat-lidstaten waren er tegenstrijdige patronen in relatie tot patronen van netto migratie in 2014 (voor Albanië en Servië alleen nationale gegevens beschikbaar). Nergens was dit meer waar dan in Turkije, want er waren 22 niveau 3 regio’s waar negatieve cijfers met dubbele getallen werden opgetekend, met het laagste cijfer van -43,3 per 1 000 inwoners in Çankiri (ten Noordoosten van Ankara). Daarentegen waren er 11 Turkse niveau 3 regio’s waar er positieve cijfers met dubbele getallen werden opgetekend, met een piek van 54,1 per 1 000 inwoners in Bayburt (Noordoost-Turkije). Anderzijds was de netto migratie positief in elk van de EVA niveau 3 regio’s, met een piek van 14,6 per 1 000 inwoners in de West-Zwitserse regio Freiburg.

Geboorte- en vruchtbaarheidscijfers

Vrouwen in de EU krijgen minder kinderen, hetgeen bijdraagt aan een langzamere of zelfs een negatieve natuurlijke bevolkingsgroei. (Meer sterfgevallen dan geboortes): zie een artikel over bevolkingsprognoses voor een overzicht van hoe demografische ontwikkelingen worden geprognosticeerd voor het effect op de bevolking van de EU-regio's.

Deze sectie bevat informatie over de regionale bruto geboortecijfers (de verhouding tussen het aantal geboorten tot de gemiddelde bevolking, uitgedrukt per 1 000 inwoners) en de vruchtbaarheidscijfers (het gemiddeld aantal geboren kinderen per vrouw). De bruto geboortecijfers voor de EU-28 in 2014 bedroeg 10,1 geboorten per 1 000 inwoners. In de EU-lidstaten bereikte het bruto geboortecijfer in Ierland een piek van 14,6 geboorten per 1 000 inwoners en ook in Frankrijk (12,4 geboortes), het Verenigd Koninkrijk (12,0 geboortes) en Zweden (11,9 geboortes) was het cijfer relatief hoog. Aan de andere kant van het spectrum lag het bruto geboortecijfer op 10,0 geboorten of minder per 1 000 inwoners in een groot deel van Oost-Europa (Bulgarije, Kroatië, Hongarije, Polen en Roemenië), Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Italië, Malta en Portugal), alsmede in Duitsland en Oostenrijk.

Sommige van de hoogste bruto geboortecijfers in de EU werden opgetekend in de hoofdstedelijke regio's van België, Ierland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk

Afbeelding 3 toont bruto geboortecijfers voor NUTS niveau 2-regio's in 2014. In alle getoonde multiregionale EU-lidstaten en niet-lidstaten was het bruto geboortecijfer in de hoofdstedelijke regio boven het nationale gemiddelde. In sommige lidstaten werden zeer homogene regionale bruto geboortecijfers gemeld, bijvoorbeeld in Tsjechië, Polen en Hongarije. Anderen waren meer heterogeen, vaak vanwege slechts één of enkele regio's met bijzonder hoge cijfers: de hoofdstedelijke regio Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest in België was de enige regio met een bruto geboortecijfer boven het nationaal gemiddelde, terwijl de perifere regio's Ciudad Autónoma de Melilla en Ciudad Autónoma de Ceuta in Spanje, en Guyane en La Réunion in Frankrijk cijfers vermeldden die opmerkelijk hoger waren dan die in enige andere regio in deze lidstaten. Feitelijk werden de drie hoogste bruto geboortecijfers in EU-regio's geregistreerd in Guyane, Ciudad Autónoma de Melilla en La Réunion, gevolgd door drie hoofdstedelijke regio's: Centraal Londen-Oost, Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Île de France, die allemaal cijfers hadden van 15,0 geboortes per 1 000 inwoners of hoger, zoals Outer London-West en Noordwest.

De vijf laagste bruto geboortecijfers (minder dan 7,0 geboortes per 1 000 inwoners in 2014) waren geconcentreerd in zuidelijke lidstaten, twee elk in Italië en Portugal en één in Spanje. Het laagste cijfer werd opgetekend in Noordwest-Spanje in de Principado de Asturias (6,3 geboortes per 1 000 inwoners).

In de niveau 2 regio’s in de EVA-landen waren de bruto geboortecijfers over het algemeen binnen het bereik van 10,0-15,0 geboortes per 1 000 inwoners in 2014. De enige uitzonderingen waren Hedmark og Oppland (Zuidoost-Noorwegen) en drie regio's in Zwitserland — Espace Mittelland, Ostschweiz en Ticino — in alle vier waren de bruto geboortecijfers onder de 10,0 geboortes per 1 000 inwoners.

Daarentegen waren in de kandidaat-lidstaten (nationale gegevens voor Albanië en Servië) de geboortecijfers binnen het bereik van 10,0-15,0 geboortes per 1 000 inwoners, met uitzondering van 14 niveau 2 regio’s in Turkije waar het bruto geboortecijfer hoger was. Met als piek een cijfer van 30,8 geboortes per 1 000 inwoners in de Zuid-Turkse regio Şanliurfa, Diyarbakir.

De vruchtbaarheidscijfers liepen terug in het eerste decennium van de 21e eeuw.

Het totale vruchtbaarheidscijfer nam af in de EU-28 aan het begin van de eeuw. In 2001 en 2002 bedroeg het 1,46 levendgeborenen per vrouw, maar het herstelde en steeg naar 1,62 in 2010, voordat het weer daalde naar 1,54 in 2013 en herstelde naar 1,58 in 2014. In de ontwikkelde delen van de wereld wordt een totaal vruchtbaarheidscijfer van 2,10 levendgeborenen per vrouw beschouwd als het natuurlijke vervangingsniveau — dat wil zeggen, het niveau waarmee de bevolking op de lange termijn stabiel zou blijven als er geen immigratie of emigratie plaatsvond.

Het hoogste vruchtbaarheidscijfer in de EU-lidstaten in 2014 werd opgetekend in Frankrijk (2,01 levendgeborenen per vrouw), gevolgd door Ierland (1,94), Zweden (1,88) en het Verenigd Koninkrijk (1,81). De vruchtbaarheidscijfers waren vaak hoger in de lidstaten waar het gezin als eenheid relatief zwak was (een relatief laag aantal huwelijken en een relatief hoog aantal geboorten zonder huwelijk), instabiele relaties vrij gebruikelijk waren (relatief hoge scheidingspercentages), en de arbeidsparticipatie van vrouwen hoog was. De vruchtbaarheidscijfers bedroegen 1,50 levendgeborenen per vrouw of minder in 13 van de EU-lidstaten; het laagste cijfer werd opgetekend in Portugal (1,23 levendgeborenen per vrouw).

De regionale verschillen in de vruchtbaarheid zijn mogelijk gekoppeld aan een aantal factoren, waaronder: de sociaal-economische structuur van de bevolking (bijvoorbeeld opleidingsniveau, beroepsstatus, inkomen of leeftijd); woonplaats (bijvoorbeeld de beschikbaarheid van infrastructuur, kinderopvang of de woningmarkt); of culturele factoren (bijvoorbeeld godsdienstige overtuiging en gebruiken, neigingen om buiten het huwelijk kinderen te krijgen of de houding tegenover voorbehoedsmiddelen). De verdeling van de vruchtbaarheidscijfers wordt getoond in afbeelding 4 voor niveau 2 regio’s: net als afbeelding 3 lijkt deze vrij homogeen, aangezien de meeste regio's binnen een EU-lidstaat zelden cijfers vertoonden die ver afliggen van het nationale gemiddelde uit 2014. De uitzondering op deze regel waren nogmaals de perifere Spaanse regio Ciudad Autónoma de Melilla, en de Franse overzeese regio’s Guyane, La Réunion, Guadeloupe en Martinique; dit waren de enige NUTS niveau 2-regio's in 2014 met een totaal vruchtbaarheidscijfer boven het natuurlijke vervangingsniveau van 2,10.

Een analyse van EVA-landen bevestigt dat vruchtbaarheidscijfers voor niveau 2 regio’s consistent beneden het natuurlijke vervangingsniveau waren. Hetzelfde was het geval in de kandidaat-lidstaten (nationale gegevens voor Albanië en Servië), behalve in Turkije. Er was een grove tweedeling in Turkije tussen Westerse regio's (met relatief lage vruchtbaarheidscijfers) en Oostelijke regio's (met veel hogere cijfers): het laagste vruchtbaarheidscijfer (1,59 levendgeborenen per vrouw) werd bijvoorbeeld geregistreerd in Zonguldak, Karabük, Bartin aan de kust van de Zwarte zee, terwijl het hoogste cijfer opgetekend werd voor Şanliurfa, Diyarbakir (3,91 levendgeborenen per vrouw) — deze regio tekende ook het hoogste bruto geboortecijfer in Turkije op (zie hierboven).

Hoogste vruchtbaarheidscijfers voornamelijk in Franse en Britse regio's

Kaart 5 biedt een meer gedetailleerdere analyse van dezelfde indicator, en toont het vruchtbaarheidscijfer voor NUTS 3-regio’s. De Franse overzeese regio Guyane en de Spaanse perifere regio Ciudad Autónoma de Melilla tekenden de hoogste cijfers in 2014 op, met respectievelijk 3,50 en 2,70 levendgeborenen per vrouw. Deze werden gevolgd door Seine-Saint-Denis (bij de Franse hoofdstad) en een ander Franse overzeese regio, La Réunion. In totaal werd in 34 NUTS niveau 3-regio’s vruchtbaarheidscijfers boven de 2,10 opgetekend, waarvan meer dan de helft (20 in totaal) in Frankrijk en meer dan een kwart (9) in het Verenigd Koninkrijk. Een vergelijkbaar plaatje kan worden gezien voor de 186 NUTS niveau 3-regio's met een vruchtbaarheidscijfer van 1,90 of hoger (de donkerste tint oranje in kaart 5), omdat iets meer dan driekwart van deze regio's in Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk waren, terwijl deze reeks regio's ook zes van de acht Ierse regio's en tien van de 21 Zweedse regio's omvatte.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Douro, Portugal

1280px-Douro.jpg

Een vruchtbaarheidscijfer van 2,10 levendgeborenen per vrouw wordt gezien als het natuurlijk vervangingsniveau in ontwikkelde landen; met andere woorden, het niveau waarop de bevolking op lange termijn stabiel blijft, als er geen immigratie of emigratie zou zijn. De vruchtbaarheidscijfers zijn in de EU-regio's over het algemeen veel lager: zo was Douro een van de vier NUTS niveau 3-regio’s in Portugal met een vruchtbaarheidscijfer van minder dan 1,0 levendgeborenen per vrouw in 2014.

©: Aires Almeida

Daarentegen werden de laagste vruchtbaarheidscijfers (onder de 1,35) voornamelijk opgetekend in Duitsland en in de oostelijke en zuidelijke lidstaten, met name Cyprus (één regio op dit detailniveau), Portugal (22 van de 25 regio's), Spanje (37 van de 59 regio's), Slowakije (vijf van de acht regio's) en Polen (42 van de 72 regio's), en in mindere mate Griekenland en Italië.

In 2014 werd in geen van de niveau 3 regio’s in de EVA-landen een vruchtbaarheidscijfers boven de 2,10 opgetekend, hoewel vier Noorse regio's, één Zwitserse regio en één regio in IJsland elk een vruchtbaarheidscijfer boven de 1,90 hadden, waarbij Landsbyggð in IJsland het hoogste cijfer had(2,03).

Onder de kandidaat-lidstaten (nationale gegevens voor Albanië en Servië) werd in drie van de acht regio's in de voormalig Joegoslavische republiek Macedonië een vruchtbaarheidscijfer lager dan 1,35 opgetekend in 2014. Daarentegen waren er in Turkije 29 regio's waar de vruchtbaarheidscijfers boven 2,10 uitkwamen en nog eens 13 regio's met een cijfer van 1,90 of hoger. De twee hoogste cijfers in 2014 werden opgetekend in de West-Turkse regio's Şanliurfa (4,52) en Sirnak (4,22). Er was een scherp contrast tussen deze relatief hoge vruchtbaarheidscijfers en die opgetekend in de meeste West-Turkse regio's, waar de vruchtbaarheidscijfers over het algemeen in het bereik van 1,5-1,9 levendgeborenen per vrouw waren (meer in lijn met de cijfer die in de EU werden opgetekend).

Sterftecijfers

Er waren in 2014 4,94 miljoen sterfgevallen in de EU-28, dat percentage lag 1,1 % lager dan in 2013. Het bruto sterftecijfer in de EU-28 was 9,7 sterfgevallen per 1 000 inwoners in 2014, variërend van 15,1 in Bulgarije, 14,3 in Letland en 13,7 in Litouwen, tot minder dan 8,0 sterfgevallen per 1 000 inwoners in Malta, Luxemburg, Ierland en Cyprus.

Het bruto sterftecijfer weerspiegelt over het algemeen de bevolkingsstructuur (ouderen sterven eerder), evenals de waarschijnlijkheid een bepaalde ziekte op te lopen of te sterven door een oorzaak van buitenaf; merk op dat de regionale statistieken van sommige doodsoorzaken — aan vaatziekten en aan kanker — worden verstrekt in een artikel over gezondheid.

Afbeelding 5 geeft weer hoe sterftecijfers variëren tussen niveau 2 regio’s. Dit kan worden vergeleken met afbeelding 3 dat een vergelijkbare analyse toont voor het bruto geboortecijfer en dan kan men zien dat over het algemeen de bruto sterftecijfers meer variëren tussen regio's dan de bruto geboortecijfers. In Tsjechië werden de meest homogene sterftecijfers tussen de regio's opgetekend, terwijl er een veel hogere mate van spreiding was in Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk; de sterftecijfers in de Turkse regio's waren ook relatief heterogeen. In bijna alle multiregionale lidstaten was het bruto sterftecijfer in de hoofdstedelijke regio beneden het nationale niveau, met Kroatië, Polen en Slovenië als enige uitzonderingen op deze regel; dit was ook het geval in Zwitserland.

In 2014 werden in vier regio's in Bulgarije de hoogste sterftecijfers in de EU opgetekend, variërend van 14,5 tot 19,8 sterfgevallen per 1 000 inwoners. Het hoogste bruto sterftecijfer werd opgetekend in de Noordelijke regio Severozapaden, waar ook het laagste niveau van levensverwachting werd opgetekend. Het laagste bruto sterftecijfer was in de Franse overzeese regio Guyana, met een cijfer van 3,1 sterfgevallen per 1 000 inwoners; een even laag sterftecijfer werd gemeld voor de Turkse regio Mardin, Batman, Sirnak, Siirt. Andere regio's in de EU met lage sterftecijfers waren o.a. Inner London - East (4,3) en Inner London - West (4,7). Verschillende andere hoofdstedelijke regio's hadden lage bruto sterftecijfers, bijvoorbeeld die van Frankrijk, Ierland, Spanje, Luxemburg (één regio op dit detailniveau), Zweden en Finland.

Zuigelingensterfte

De significante verbeteringen in levensverwachting in de EU in de laatste jaren zijn niet alleen het gevolg van het feit dat mensen steeds langer leven, maar kan ook worden toegeschreven aan een afname in zuigelingensterftecijfers. Ongeveer 19 100 kinderen stierven in 2014 in de EU-28 voor de leeftijd van 1 jaar. Dit komt neer op een zuigelingensterftecijfer van 3,7 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen, vergeleken met een cijfer van 5,3 een decennium geleden en 32,8 een halve eeuw geleden.

Afbeelding 6 toont het bereik in zuigelingensterftecijfers in NUTS niveau 2-regio’s in 2014. EU-lidstaten met voornamelijk heterogene regionale zuigelingensterftecijfers waren Slowakije, Finland, Frankrijk en Oostenrijk; de relatieve heterogeniteit in Finland was het gevolg van de bijzondere situatie in de eilandregio Åland waar geen enkel kind jonger dan 1 jaar stierf (het zuigelingensterftecijfer was dus 0,0). In de EU-regio's was het laagste cijfer, buiten dat in Åland, 0,7 in de regio Vorarlberg in het westen van Oostenrijk. Daarentegen werden de cijfers van tenminste 10,0 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen opgetekend in drie regio's in Oost-Europa: Sud-Est (Roemenië), Yugoiztochen (Bulgarije) en Východné Slovensko (Slowakije). Vijf van de lidstaten met meer dan 1 regio meldden een zuigelingensterftecijfer in hun hoofdstedelijke regio dat hoger was dan het nationale gemiddelde: Kroatië, Portugal, Spanje, Nederland en Oostenrijk; dit was ook de situatie in Noorwegen.

In de EVA-landen waren de zuigelingensterftecijfers beneden het EU-28-gemiddelde in IJsland, Liechtenstein en alle zeven niveau 2 regio’s in Noorwegen. Gemiddeld werden in Zwitserland iets hogere zuigelingensterftecijfers opgetekend, hoewel in de Région lémanique, Espace Mittelland en Ticino ook cijfers werden opgetekend die beneden het EU-28-gemiddelde lagen.

Hogere zuigelingensterftecijfers werden opgetekend in kandidaat-lidstaten (nationale gegevens voor Albanië en Servië), variërend van 4,9 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen in Montenegro (een enkele regio op dit detailniveau) tot 11,1 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen in Turkije. Er was een groot bereik in regionale zuigelingensterftecijfers in Turkije, van een laagste cijfer van 7,0 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen in de hoofdstedelijke regio Ankara tot het hoogste cijfer van 16,9 sterfgevallen per 1 000 levendgeborenen in de Zuidelijke regio Gaziantep, Adiyaman, Kilis.

Gegevensbronnen en beschikbaarheid

Eurostat verzamelt een grote verscheidenheid aan regionale demografische statistieken: deze omvatten gegevens over de bevolkingsgrootte en verscheidene demografische gebeurtenissen die invloed hebben op de grootte, de structuur en de specifieke kenmerken van de bevolking. Deze gegevens kunnen worden gebruikt bij allerlei activiteiten op het gebied van planning, monitoring en evaluatie voor verscheidene belangrijke sociale en economische beleidsterreinen, bijvoorbeeld voor:

  • het analyseren van de vergrijzing en de gevolgen ervan voor duurzaamheid en welzijn;
  • het evalueren van de economische effecten van demografische veranderingen;
  • het berekenen van verhoudingen en indicatoren "per inwoner", zoals regionaal bruto binnenlands product per inwoner, die kunnen worden gebruikt voor de toewijzing van structuurfondsen aan de economisch minder ontwikkelde regio's;
  • het ontwikkelen en monitoren van immigratie- en asiel systemen.

De wettelijke basis voor de verzameling van bevolkingsstatistieken wordt gevormd door Verordening (EU) No 1260/2013 van het Europees Parlement en de Europese Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken, en door de bijbehorende Uitvoeringsverordening (EU) No 205/2014. Verordening (EC) No 862/2007 van het Europees Parlement en Europese Raad regelt de verzameling van communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming, tezamen met Uitvoeringsverordening (EU) No 351/2010.

Zie voor meer informatie: zie het dedicated section on population projections op de website van Eurostat.

Statistieken over de bevolkingsontwikkeling en de bevolkingsstructuur worden in toenemende mate gebruikt om beleidsvorming te ondersteunen en om demografisch gedrag te volgen in een politieke, economische, sociale en culturele context. Het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen over "over demografische verandering en de gevolgen daarvan voor de toekomst van het cohesiebeleid" (2013/C 153 E/02) waarin werd onderstreept dat de demografische ontwikkelingen in de regio's statistisch moeten worden gemeten en waarin wordt benadrukt dat de demografische veranderingen moeten worden beschouwd als een horizontale doelstelling in het toekomstige cohesiebeleid.

NUTS

De in dit artikel gepresenteerde gegevens zijn uitsluitend gebaseerd op de NUTS-versie van 2013.

Definities van indicatoren

Onder levensverwachting bij de geboorte wordt verstaan het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene zal leven als de huidige sterftecijfers zijn of haar hele leven blijven gelden.

De bevolkingsontwikkeling is het verschil in omvang van een bevolking tussen het einde en het begin van een periode (bijvoorbeeld een kalenderjaar). Een positieve bevolkingsontwikkeling wordt bevolkingsgroei genoemd. Een negatieve bevolkingsontwikkeling wordt bevolkingsafname genoemd. De bevolkingsontwikkeling bestaat uit twee componenten.

  • Natuurlijke ontwikkeling, berekend als het verschil tussen het aantal levendgeborenen en het aantal sterfgevallen. Positieve natuurlijke ontwikkeling, ook bekend als natuurlijke aanwas, doet zich voor wanneer het aantal levendgeborenen hoger is dan het aantal sterfgevallen. Negatieve natuurlijke ontwikkeling, ook natuurlijke afname genoemd, doet zich voor wanneer het aantal levendgeborenen lager is dan het aantal sterfgevallen.
  • Netto migratie inclusief statistische aanpassingen, berekend als het verschil tussen de totale bevolkingsontwikkeling en de natuurlijke ontwikkeling; de statistieken over netto migratie worden daarom beïnvloed door alle statistische onnauwkeurigheden in de twee componenten van deze vergelijking, met name de bevolkingsontwikkeling. In verschillende landen kan netto migratie inclusief statistische aanpassingen – naast het verschil tussen immigratie en emigratie – andere wijzigingen omvatten die zijn waargenomen in de bevolkingscijfers tussen 1 januari van twee opeenvolgende jaren, die niet kunnen worden toegeschreven aan geboorten, sterfgevallen, immigratie of emigratie.

De bruto waarden van de ontwikkeling worden berekend voor: totale bevolkingsontwikkeling, natuurlijke bevolkingsontwikkeling en de netto migratie inclusief statistische aanpassingen). In alle gevallen wordt het niveau van de ontwikkeling in de loop van het jaar vergeleken met de gemiddelde bevolking in het gebied in kwestie in datzelfde jaar en de ratio wordt uitgedrukt per 1 000 inwoners.

Bruto waarden van de vitale demografische gebeurtenissen (geboorten en sterfgevallen) worden gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal demografische gebeurtenissen op de gemiddelde bevolking van de regio in hetzelfde jaar, wederom uitgedrukt per 1 000 inwoners.

Het totale vruchtbaarheidscijfer is het gemiddeld aantal levendgeborenen dat een vrouw tijdens haar leven zou krijgen als de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers voor een gegeven jaar gedurende haar gehele vruchtbare leven zouden gelden.

Het zuigelingensterftecijfer wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal sterfgevallen van zuigelingen (kinderen jonger dan één jaar) en het aantal levendgeborenen tijdens het referentiejaar. Deze verhouding wordt uitgedrukt per 1 000 levendgeborenen.

Context

Demografische veranderingen in de EU zijn in de komende decennia waarschijnlijk van groot belang, aangezien het overgrote deel van de modellen voor de toekomstige demografische ontwikkelingen suggereert dat de EU-bevolking steeds meer zal vergrijzen als gevolg van aanhoudend lage vruchtbaarheids cijfers en een langere levensduur.

Hoewel migratie een belangrijke rol speelt in de populatiedynamiek van EU-lidstaten, is het onwaarschijnlijk dat migratie alleen de aanhoudende ontwikkeling van de vergrijzing, die in vele delen van de Europese Unie wordt ervaren, zal kunnen doorbreken.

De sociale en economische consequenties die verband houden met de vergrijzing, kunnen diepgaande gevolgen hebben voor de EU, zowel op nationaal als op regionaal niveau. Lage vruchtbaarheidscijfers zullen bijvoorbeeld leiden tot een vermindering van het aantal studenten in het onderwijs, waardoor er minder mensen in de werkende leeftijd zullen zijn om de rest van de bevolking te ondersteunen, en tot een toename van het aantal ouderen (waarvan sommigen speciale infrastructuur, gezondheidszorg en aangepaste huisvesting nodig zullen hebben). Deze structurele demografische veranderingen kunnen gevolgen hebben voor de mogelijkheid van regeringen om belastingen te verhogen, hun eigen financiën in evenwicht te brengen of toereikende pensioenen en gezondheidszorg te bieden.

De gebieden die voor de grootste demografische uitdagingen staan, zijn onder meer perifere, plattelands- en postindustriële gebieden, waar de bevolking dreigt te dalen. De territoriale dimensie van demografische ontwikkeling wordt met name gezien door:

  • een oost-west effect, waarbij veel van de lidstaten die sinds 2004 bij de EU zijn gekomen nog steeds achter de feiten aan lopen;
  • een noord-zuid effect, waarbij er vaak aanzienlijke verschillen zijn tussen Mediterrane regio's en meer gematigde regio's in het noorden en westen van de EU;
  • een tegenstelling tussen stad en platteland, waarbij de meeste stedelijke gebieden nog steeds bevolkingsgroei melden, terwijl het aantal inwoners van veel plattelandsgebieden afneemt;
  • een hoofdstadeffect, waarbij hoofdsteden en sommige omliggende regio's (bijvoorbeeld rond de metropolen in de EU: Parijs en Londen) een aantrekkingskracht ("pull-effect") hebben die verband houdt met toegenomen werkgelegenheid;
  • diverse voorbeelden van regionale verschillen op nationaal niveau, die het potentieel hebben om effect te hebben op regionale competitiviteit en cohesie. Bijvoorbeeld in Duitsland en Turkije (tussen deze regio's in het oosten en het westen), of in Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk (tussen regio's in het Noorden en in het Zuiden).

Beleidsontwikkelingen

Omdat ze zich zorgen maken over toekomstige demografische ontwikkelingen, is het niet verrassend dat beleidsmakers een scala aan problemen hebben aangekaart. De Europese Commissie heeft een mededeling goedgekeurd met de titel ‘De demografische toekomst van Europa — van uitdaging tot mogelijkheden’ (COM(2006) 571 final), die vijf belangrijke beleidsmaatregelen uitlichtte:

  • het bevorderen van demografische vernieuwing door betere omstandigheden voor gezinnen en een betere verenigbaarheid van werk en gezinsleven;
  • het bevorderen van werkgelegenheid, door meer banen en langere werkzame levens met betere kwaliteit;
  • een productievere en dynamischere EU, met een betere productiviteit en economische prestaties door te investeren in onderwijs en onderzoek;
  • opvang en integratie van migranten in de EU;
  • het verzekeren van duurzame publieke financiën om adequate pensioenen, sociale zekerheid, gezondheid en langetermijnzorg te garanderen.

Europa 2020

Verder hebben de meeste van dezeven vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020 strategie ook betrekking op de demografische uitdagingen en in het bijzonder de vergrijzing. Het vlaggenschipinitiatief innovation union biedt de mogelijkheid om overheids- en privéactoren samen te brengen op verschillende territoriale niveaus om een verscheidenheid aan uitdagingen aan te pakken. Europese innovatie-samenwerking op gebied van actief en gezond ouder worden is gelanceerd: het doel daarvan is om de gemiddelde gezonde levensduur van Europeanen te verlengen met twee jaar in 2020. Een ander vlaggenschipinitiatief, de digitale agenda, bevordert de digitale cultuur en toegankelijkheid voor ouderen, terwijl een EU agenda voor nieuwe vaardigheden en banen een langer beroepsleven bevordert door middel van een leven lang leren en het bevorderen van gezond en actief ouder worden. Tot slot heeft het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting betrekking op de toereikendheid en duurzaamheid van de sociale bescherming en pensioensystemen en op de noodzaak om te zorgen voor passende inkomensondersteuning op hoge leeftijden en toegang tot zorgstelsels.

Migratie

In mei 2015 presenteerde de Europese Commissie een Europese agenda over migratie waar onmiddellijke maatregelen uiteen werden gezet om te reageren op de toestroom van migranten en asielzoekers van over de Middellandse zee, alsmede het bieden van een reeks aan beleidsopties voor het beheer op de lange termijn van migratie naar de EU. De agenda erkent de noodzaak om de humanitaire uitdagingen aan te gaan, maar wil ook het aantal terugkerende illegale migranten terugdringen, terwijl het ook het recht op het zoeken van asiel moet blijven bestaan.

De agenda geeft vier niveaus van actie voor het migratiebeleid van de EU, namelijk:

  • een nieuw beleid voor legale migratie — waarbij de EU een aantrekkelijke bestemming voor migranten blijft, met name door herprioritering van integratiebeleiden voor migranten, het beheren van migratie door dialoog en samenwerking met landen die geen lid van de EU zijn, en het moderniseren van de blauwe kaart regeling voor hoogopgeleide personen van buiten de EU;
  • de oorzaken van onregelmatige migratie wegnemen — door een versterking van de rol van Frontex, met name in relatie tot terugkerende migranten;
  • grensbeheer — landen die geen lid zijn van de EU helpen om hun grenzen te beheren;
  • een sterk gemeenschappelijk asielbeleid— om een volledige en coherente implementatie van het gemeenschappelijk Europees asielsysteem te verzekeren.

De migrantencrisis gedurende een groot deel van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 resulteerde er in dat de Europese Commissie in maart 2016 voorstellen aankondigde voor een noodhulpinstrument binnen de EU. Het plan zou EUR 700 miljoen aan hulp toewijzen (in een periode van drie jaar) om een humanitaire crisis af te wenden en in staat te zijn om sneller voedsel, onderdak en gezondheidszorg te leveren als vluchtelingen binnen de EU dat nodig hebben.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Gegevensvisualisatie

Publicaties

Hoofdtabellen

Regionale demografische statistieken (t_reg_dem)
Bruto cijfers van bevolkingsontwikkeling op NUTS 2-regio (tgs00099)
Bevolking op 1 januari op NUTS 2-regio (tgs00096)

Gegevensbank

Regionale demografische statistieken (reg_dem)
Bevolking en oppervlakte (reg_dempoar)
Vruchtbaarheid (reg_demfer)
Sterfte (reg_demmor)
Regionale gegevens(demopreg)

Speciale sectie

Methodiek/metadata

  • Bevolking (in het Engels) (ESMS metadata file — demo_pop_esms)

Brongegevens voor de tabellen, afbeeldingen en kaarten (MS Excel)

Externe links