Statistics Explained

Archive:Onderwijs en opleidingstatistieken op regionaal niveau

Revision as of 18:02, 24 October 2013 by EXT-S-Allen (talk | contribs)
Gegevens van februari 2013. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank.

Onderwijs, beroepsopleiding en meer in het algemeen een leven lang leren spelen een essentiële rol in de economische en sociale strategieën van de Europese Unie (EU). Dit artikel gaat over de regionale onderwijsstatistieken van Eurostat en geeft informatie over de inschrijvingen, het opleidingsniveau en de deelname. Onderwijs is één van de vijf centrale pijlers van de groeistrategie van Europa, Europa 2020, en verschillende indicatoren die in dit artikel aan bod komen, worden gebruikt om de vooruitgang op regionaal niveau te bestuderen aan de hand van een reeks referentiedoelen voor het Europa 2020-initiatief.

Kaart 1: Onderwijsdeelname van vierjarigen in het voorschools en basisonderwijs (ISCED-niveaus 0 en 1), per NUTS 2-regio, 2011 (1)
(in % van vierjarigen) - Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 2: Studenten van 17 jaar in alle onderwijsniveaus (ISECD-niveaus 0-6), per NUTS 2-regio, 2011 (1)
(in % van zeventienjarigen) - Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 3: Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, per NUTS 1-regio, 2011 (1)
(% van 18- tot 24-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 4: Verandering in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, per NUTS 1-regio, 2006–11 (1)
(verschil in procentpunten tussen 2011 en 2006, % van 18- tot 24-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Figuur 1: Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, NUTS 1-regio's met atypische genderverschillen, 2011 (1)
(%) - Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 5: Totaal aantal studenten in het tertiair onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6), als percentage van de bevolking in de leeftijd van 20-24 jaar, per NUTS 2-regio, 2011 (1)
(%) - Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 6: Personen van 30-34 jaar die tertiair onderwijs (ISCED- niveaus 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS 1-regio, 2011 (1)
(in % van 30- tot 34-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Kaart 7: Verandering in het aandeel van personen van 30-34 jaar die tertiair onderwijs (ISCED- niveaus 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS 1-regio, 2006–11 (1)
(verschil in procentpunten tussen 2011 en 2006, % van 30- tot 34-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Kaart 8: Personen van 25-64 jaar die tertiair onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS 2-regio, 2011 (1)
(in % van 25- tot 64-jarigen) - Bron: Eurostat (edat_lfse_11)

Belangrijkste statistische resultaten

Volgens de cijfers voor de EU-27 voor 2010 waren ongeveer 93,1 miljoen studenten ingeschreven in het reguliere onderwijssysteem, dat alle opleidingsniveaus omvat, van basisonderwijs tot en met postdoctoraalstudies; bovendien waren er 14,9 miljoen leerlingen ingeschreven in het voorschoolse onderwijs.

Onderwijsdeelname van vierjarigen

De leeftijd waarop de leerplicht begint, verschilt per EU-lidstaat: in Luxemburg en in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) begint de leerplicht met vier jaar en in de andere EU-regio’s met vijf, zes of zeven jaar; het voorschoolse onderwijs is in de meeste EU-lidstaten niet verplicht. De Europa 2020-strategie is gericht op het stimuleren van de deelname van jonge kinderen aan de voorbereiding op het begin van het verplichte onderwijs. Een van de belangrijkste doelstellingen is het verhogen van het percentage van de kinderen die aan het voorschoolse onderwijs deelnemen tot ten minste 95 % tegen het jaar 2020.

Kaart 1 laat zien dat 91.7 % van de vierjarigen in 2010 deelnam aan het voorschoolse of het basisonderwijs in de EU-27. De onderwijsdeelname van vierjarigen aan het voorschoolse of het basisonderwijs was in het algemeen hoog — nationale gemiddelden van meer dan 95 % — in België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, alsmede in IJsland en Noorwegen. Daarentegen was in Griekenland, Polen en Ierland minder dan 70 % van de vierjarigen ingeschreven; er werden ook lage percentages opgetekend voor de EVA-landen Liechtenstein en Zwitserland, alsook voor de toetredende landen en kandidaat-lidstaten Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije.

Er waren 55 regio's in de EU waar meer dan 99,0 % van de vierjarigen deelnam aan het voorschoolse of het basisonderwijs in 2011; de meeste van die regio's lagen in Frankrijk (16 regio's op NUTS-niveau 2), Spanje (13 regio's), Nederland (zeven regio's) en het Verenigd Koninkrijk (zeven regio's op NUTS-niveau 1), België en Italië (vijf regio's elk) en er was ook één regio in Denemarken (Sjælland).

Er waren 14 regio's in de EU waar 65,0 % of minder van de vierjarigen deelnam aan het voorschoolse of het basisonderwijs. De laagste onderwijsdeelname van vierjarigen werd opgetekend in de noordelijke Poolse regio Warminsko-Mazurskie (50,4 %). De regio's met relatief lage niveaus van onderwijsdeelname werden voornamelijk gevonden in Polen (11 regio's), samen met één enkele regio in Slowakije (Východné Slovensko), alsook in Griekenland en Finland waarvoor alleen nationale gegevens beschikbaar zijn.

Onder de EVA-regio's was er een hoge onderwijsdeelname van vierjarigen aan het voorschoolse of het basisonderwijs in IJsland (nationale gegevens voor 2010) en in alle zeven Noorse regio's, met percentages van meer dan 95 %. Daarentegen was de onderwijsdeelname in Liechtenstein en zes van de zeven Zwitserse regio's relatief laag, variërend van 62,0 % in de Région lémanique tot 16,4 % in Zentralschweiz. De enige uitzondering op dit algemene patroon was de Zwitserse regio Ticino (die aan Italië grenst), waar de onderwijsdeelname 98,3 % bedroeg.

Alle regio's binnen de toetredende landen en kandidaat-lidstaten meldden een onderwijsdeelname van vierjarigen aan het voorschoolse of het basisonderwijs van 65,0 % of minder. Er zijn alleen nationale gegevens beschikbaar voor Kroatië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (gegevens voor 2010), waar de percentages respectievelijk 57,4 % en 24,0 % bedroegen. Meer dan de helft van de 25 Turkse regio's van niveau 2 meldden dat minder dan 20,0 % van de vierjarigen deelnam aan het voorschoolse of het basisonderwijs in 2011. Het laagste percentage van onderwijsdeelname werd opgetekend voor de zuidelijke Turkse regio Gaziantep, Adıyaman, Kilis (9,7 %), terwijl het tweede laagste opgetekend werd voor İstanbul (10,9 %).

Onderwijsdeelname van zeventienjarigen

Het aantal zeventienjarigen in het onderwijs (op alle niveaus) in de EU-27 bedroeg in 2010 5,2 miljoen, ofwel 91.7 % van alle zeventienjarigen. De leeftijd van 17 is belangrijk omdat dit vaak de leeftijd is waarop jongeren moeten kiezen of zij onderwijs blijven volgen, een vorm van opleiding kiezen of werk zoeken. Het aandeel zeventienjarigen die onderwijs volgen ten opzichte van de totale populatie van zeventienjarigen, bedroeg in 2011 meer dan 80 % in de overgrote meerderheid van de EU-regio’s, en dat patroon herhaalde zich in alle EVA-regio's — zie Kaart 2. Dat betekent dat jongeren van deze leeftijd om diverse redenen ook na de leerplichtige leeftijd nog steeds onderwijs volgen. In verscheidene regio’s was het aantal zeventienjarigen in het onderwijs hoger dan het aantal zeventienjarigen dat in die regio woonde; dat kan bijvoorbeeld komen doordat studenten in een bepaalde regio wonen en in een andere regio (of een ander land) een instelling bezoeken die een specifieke cursus of opleiding aanbiedt.

Er waren 19 regio’s in de EU waar in 2011 minder dan vier van de vijf zeventienjarigen onderwijs bleven volgen. Het hoogste aantal van dergelijke regio's werd in Roemenië opgetekend (vijf van de acht NUTS 2-regio's in dat land), terwijl relatief lage percentages ook werden opgetekend in de eilandregio's van Malta (één regio op dit NUTS-niveau), de Illes Balears (Spanje) en de Região Autónoma dos Açores (Portugal). Percentages van 80,0 % of minder werden ook geregistreerd in drie regio’s in Noord-Italië (de zelfstandige provincies Provincia Autonoma di Bolzano/Bozen, Provincia Autonoma di Trento, alsook Lombardia), en in drie NUTS 1-regio’s in het Verenigd Koninkrijk (East Midlands, Yorkshire and the Humber en Wales). Er waren nog vijf andere landen met elk één regio waar minder dan vier van de vijf zeventienjarigen onderwijs bleven volgen, namelijk: de Province/Provincie Vlaams-Brabant in België, Yugoiztochen in Bulgarije, Strední Cechy in Tsjechië, het overzees Frans departement Guyane en Niederösterreich in Oostenrijk. Hierbij moet worden opgemerkt dat sommige studenten die in een bepaalde regio wonen, naar een andere regio willen of moeten reizen (of naar een ander land in het voorbeeld van Malta) om hun opleiding voort te zetten eens ze voorbij de leerplichtige leeftijd zijn.

Onder de EVA-regio's werden de laagste percentages zeventienjarigen die nog onderwijs bleven volgen, opgetekend in de relatief dunbevolkte regio's van Nord-Norge (Noorwegen) en IJsland (nationale gegevens voor 2010 op dit niveau), alsook in drie regio's die door het centrum van Zwitserland lopen — van west naar oost het Espace Mittelland, Zentralschweiz en Ostschweiz — hoewel de percentages in al die regio's nog steeds ruim boven 80,0 % lagen. Onder de toetredende landen en kandidaat-regio's lag het aandeel van zeventienjarigen die onderwijs bleven volgen boven 80,0 % in Kroatië (nationale gegevens) en drie Turkse regio's (inclusief de hoofdstedelijke regio Ankara en twee noord-westelijke regio's van Bursa, Eskişehir, Bilecik en Tekirdağ, Edirne, Kırklareli). Er waren vier Turkse regio's waar het aandeel van zeventienjarigen die onderwijs bleven volgen 50,0 % of lager bedroeg — die regio's lagen allemaal in het zuiden en oosten van het land, namelijk: Sanlıurfa, Diyarbakır; Mardin, Batman, Sırnak, Siirt; Ağri, Kars, Iğdir, Ardahan; en Van, Muş, Bitlis, Hakkari. Het laagste percentage van zeventienjarigen die nog onderwijs bleven volgen, werd opgetekend in Van, Mus, Bitlis, Hakkari, waar het aandeel in 2011 slechts iets meer dan een derde (35,5 %) bedroeg.

Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

Een indicator die informatie geeft over voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding geeft het percentage personen weer in de leeftijdsgroep 18-24 jaar die niet meer dan lager secundair onderwijs hebben afgerond en die geen voortgezet onderwijs of vervolgopleiding volgen: ongeveer 13,5 % van de 18- tot 24-jarigen in de EU-27 werden in 2011 geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, waarbij het percentage bij de mannen (15,3 %) iets hoger was dan bij de vrouwen (11,6 %). De groeistrategie van Europa, Europa 2020, heeft als doelstelling voor de EU-27 ingesteld dat het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % moet liggen; er bestaan individuele doelstellingen voor elk van de lidstaten die variëren van 5 % tot 29 %.

Kaart 3 laat zien dat het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in 2011 aanzienlijk verschilde binnen de EU. In 26 NUTS 1-regio’s werd 10 % of minder van de bevolking van 18-24 jaar geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (de eerste twee tinten op de kaart). De meeste van die 26 regio's lagen in Midden-en Oost-Europa, waar een aantal van de laagste percentages van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding werd opgetekend. Dat gebied verspreidde zich van Litouwen naar beneden door de zes Poolse NUTS 1-regio's naar Tsjechië en Slowakije (beide één regio op NUTS 1-niveau) en de hoofdstedelijke regio Közep-Magyarország (Hongarije) en zette zich voort door de drie Oostenrijkse regio's naar beneden in Slovenië. In totaal lagen die 26 regio's in 15 verschillende EU-lidstaten en omvatten ze ook drie van de vier NUTS 1-regio's in Nederland, de drie Zweedse regio's, alsook één enkele regio van elk volgend land: België (Vlaams Gewest), Bulgarije (de hoofdstedelijke regio Yugozapadna i yuzhna tsentralna Bulgaria), Denemarken (één regio op dit NUTS-niveau), Frankrijk (Ouest), Luxemburg (één regio op dit NUTS-niveau) en Finland (alleen nationale gegevens beschikbaar).

Er waren slechts vijf regio's waar het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding gelijk was aan of lager was dan 5,0 %, namelijk: Slovenië (4,2 %), de twee Poolse regio's Poludniowy en Centralny (allebei 4,6 %), Tsjechië (4,9 %) en Slowakije (5,0 %).

In 11 NUTS 1-regio's in de hele EU waren voortijdige schoolverlaters goed voor meer dan één vijfde van de bevolking van 18-24 jaar; deze regio's waren allemaal in Zuid-Europa gelegen. Zij omvatten: vijf van de Spaanse regio's (allemaal behalve de hoofdstedelijke regio Comunidad de Madrid en de regio Noreste), de drie regio's in Portugal, de eilanden van Italië (Isole), Malta (één regio op NUTS-niveau 1) en het oostelijke deel van Roemenië (Macroregiunea doi). De hoogste percentages van voortijdige schoolverlaters waren te vinden in drie eilandregio’s, namelijk de Portugese eilanden van de Região Autónoma dos Açores, (44,3 %) en de Região Autónoma da Madeira (37,3 %), alsook Malta (33,5 %; hierbij moet worden opgemerkt dat de Maltese reeksen worden momenteel herzien). Twee Spaanse regio's — het zuiden van Spanje (Sur) en de Canarische eilanden (Canarias) — waren de enige andere regio's waar voortijdige schoolverlaters van 18-24 jaar goed waren voor meer dan 30,0 % van de bevolking van 18-24 jaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat jongeren die op een van deze eilanden officieel bij hun ouders wonen, misschien een opleiding op het vasteland of in het buitenland volgen. Daarom moet de indicator met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd wanneer veel studenten hun regio verlaten om elders te gaan studeren.

Kaart 4 toont de verandering in het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding — de vergelijking is over het algemeen gebaseerd op de periode van vijf jaar tussen 2006 en 2011. Over het geheel van de EU-27 daalde het percentage van voortijdige schoolverlaters tegen 2011 met 2,0 procentpunten, van 15,5 % tot 13,5 %. De grootste dalingen werden opgetekend voor de drie Portugese regio's — waarvan de grootste daling opgetekend werd voor de regio op het vasteland Continente: een daling van 15,9 procentpunten tot een aandeel van 22,3 %. De drie Portugese regio waren de enige regio's in de EU waar het percentage van voortijdige schoolverlaters in de periode 2006-2011 daalde met 10,0 procentpunten of meer. Er waren vijf andere regio's in de EU waar het aandeel van de voortijdige schoolverlaters daalde met ten minste 5,0 procentpunten: die omvatten twee regio's in Spanje (de Comunidad de Madrid en Sur), de East Midlands in het Verenigd Koninkrijk, Malta (één regio op dit NUTS-niveau; hierbij moet worden opgemerkt dat de Maltese reeksen worden momenteel herzien) en de noordelijke Griekse regio Voreia Ellada.

Er waren ook aanzienlijke dalingen van het aantal voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de meeste Turkse regio's; met uitzondering van twee regio's werd in alle Turkse regio's een daling van ten minste 5,0 procentpunten opgetekend. De twee uitzonderingen waren de oostelijke regio Ortadoğu Anadolu en de hoofdstedelijke regio Bati Anadolu, waar de percentages toch met respectievelijk 4,1 en 4,6 procentpunten waren gedaald. In Turkije werden de grootste dalingen (meer dan 10,0 procentpunten) in het percentage van voortijdige schoolverlaters opgetekend aan beide uiteinden van het land: in de zuid-oostelijke regio van Güneydoğu Anadolu en in de westelijke regio van Ege (die de stad İzmir omvat). Er was ook een aanzienlijke daling in het percentage van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië waar het aandeel met 9,3 procentpunten daalde. Onder de EVA-landen was de enige regio met een daling van ten minste 5,0 procentpunten IJsland (één regio op dit NUTS-niveau) waar het aandeel met 5,9 procentpunten daalde.

Onder de 95 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn in Kaart 4, waren er 18 regio's waar het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tussen 2006 en 2011 toenam; Kroatië (één regio op dit NUTS-niveau) was de enige regio van buiten de EU. De meeste stijgingen tussen 2006 en 2011 waren relatief klein, aangezien 13 regio's (inclusief Kroatië) meldden dat hun aandeel van voortijdige schoolverlaters niet met meer dan 1,0 procentpunt was toegenomen. De overige vijf regio's lagen verspreid over vijf verschillende lidstaten, met de hoogste stijging (4,4 procentpunten) voor Macroregiunea unu (noordwestelijk en midden-Roemenië). Zuidwest-Frankrijk (het zuid-westen), Schotland in het noorden van het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg (één regio op dit NUTS-niveau) en de regio Poludniowo-Zachodni in het zuidwesten van Polen waren de andere regio's waar het percentage van voortijdige schoolverlaters tussen 2006 en 2011 met meer dan 1,0 procentpunt toenam.

Informatie inzake het aandeel van voortijdige schoolverlaters kan ook worden geanalyseerd met betrekking tot genderverschillen. Zoals hierboven vermeld, was het aandeel van vrouwelijke voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding voor de EU-27 in 2011 gemiddeld 3,7 procentpunten lager dan het overeenkomstige aandeel van mannelijke voortijdige verlaters. De grootste verschillen tussen de seksen werden opgetekend in Zuid-Europa, waar de percentages voor mannelijke voortijdige schoolverlaters over het algemeen veel hoger liggen dan die voor vrouwen — zie Figuur 1. Dat was vooral het geval in heel Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, alsook op de eilanden Cyprus en Malta (elk één regio op dit NUTS-niveau; gegevens voor Malta worden onderzocht), maar het was ook het geval in Letland en Litouwen (ook één regio voor elk land), de regio's Méditerranée en Nord – Pas-de-Calais inn Frankrijk, de Région Wallonne in België en Noord-Ierland in het Verenigd Koninkrijk.

Onder de 84 NUTS-1-regio's in de EU waarvoor gegevens beschikbaar zijn, waren er slechts zes waar het aandeel van de mannelijke voortijdige schoolverlaters in 2011 lager was dan het aandeel van vrouwelijke voortijdige schoolverlaters. Beide Bulgaarse NUTS 1-regio's kwamen in die lijst voor, met inbegrip van de regio met de meest atypische verdeling — Severna i yugoiztochna Bulgaria (Noord- en Zuidwest-Bulgarije), waar het aandeel van de mannelijke voortijdige schoolverlaters (15,6 %) 3,0 procentpunten lager lag dan het overeenkomstige percentage voor vrouwen (18,6 %). De zuidelijke Oostenrijkse regio Südösterreich meldde dat haar aandeel van mannelijke voortijdige schoolverlaters 2,0 procentpunten lager was dan het overeenkomstige percentage voor vrouwen. In de overige vier regio's waar de percentages voor mannen lager waren, werden slechts kleine verschillen tussen de seksen opgetekend; mannelijke percentages waren inderdaad 0,5 of 0,6 procentpunt lager in elk van deze regio's: Yugozapadna i yuzhna tsentralna (de rest van Bulgarije), twee regio's in het westen van het Verenigd Koninkrijk (Wales en de West Midlands) en Dunántúl (West-Hongarije).

Het percentage van voortijdige schoolverlaters was in elk van de EVA-regio's steeds hoger onder mannen dan onder vrouwen; dat was vooral het geval in Noorwegen en IJsland (één regio op dit niveau voor elk land), waar het aandeel van mannelijke voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding 6,8 en 5,1 procentpunten hoger was dan het overeenkomstige percentage voor vrouwen. Het vrouwelijke percentage van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding was ook in Kroatië lager dan het percentage voor mannen (alleen nationale gegevens beschikbaar). Daarentegen werd voor elke niveau 1-regio in Turkije voor mannen een lager percentage van voortijdige schoolverlaters dan voor vrouwen opgetekend; in de helft van de Turkse regio's waren er verschillen van dubbele cijfers tussen de seksen, met het grootste verschil van 16,8 procentpunten in de noordoostelijke regio Kuzeydoğu Anadolu. Het mannelijke percentage van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding was ook lager dan het percentage voor vrouwen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (3,3 punten verschil).

Studenten in het tertiair onderwijs

Tertiair onderwijs is het opleidingsniveau dat wordt aangeboden door universiteiten, hogere beroepsopleidingen en technische en andere instituten die academische titels toekennen of beroepscertificaten afgeven. In 2010 (academisch jaar 2009/2010) bedroeg in de EU-27 het aantal studenten in het tertiair onderwijs 19,8 miljoen; dat was 62,7 % van alle 20- tot 24-jarigen.

Kaart 5 toont het aantal studenten ingeschreven op een universiteit of een gelijkaardig onderwijsinstituut (op tertiair niveau) per regio in verhouding tot het aantal 20- tot 24-jarige inwoners van diezelfde regio: dat geeft een indruk van de aantrekkelijkheid van elke regio voor studenten in het tertiair onderwijs. Het is echter mogelijk dat sommige studenten niet in de regio woonden waar zij studeerden. Daarom zijn er enkele regio’s met zeer hoge waarden (vooral de regio's met meer dan 100 %) omdat daar grote universiteiten of andere instellingen voor tertiair onderwijs zijn gevestigd; die percentages wijzen erop dat zij veel studenten van andere regio's aantrekken. Ook moet worden opgemerkt dat door het bevorderen van studie en opleiding voor alle leden van de maatschappij, studenten van het tertiaire niveau steeds vaker buiten de traditionele groep van 20-24 jaar vallen (die wordt gebruikt als noemer voor deze verhouding).

Van de 16 regio's in de hele EU die in 2010/2011 meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20-24 jaar hadden, waren de meeste (11) hoofdstedelijke regio's: Praha (Tsjechië), Bratislavský kraj (Slowakije), Bucuresti - Ilfov (Roemenië), Wien (Oostenrijk), de Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest (België, de gegevens zijn voor 2009/2010), Mazowieckie (Polen) , Zahodna Slovenija (Slovenië), de Comunidad de Madrid (Spanje), Lissabon (Portugal), Attiki (Griekenland, de gegevens zijn voor 2008/2009) en Közep-Magyarország (Hongarije). Vier van de vijf resterende regio's in de EU met meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20-24 jaar, lagen in Noord- en West-Griekenland — in deze vier Griekse regio's was het verschil tussen het aantal studenten in het tertiaire onderwijs en het aantal inwoners van 20-24 jaar nog groter dan in de hoofdstedelijke regio Attiki; de vijfde regio bevond zich in België (de Province Brabant Wallon/Provincie Waals-Brabant).

In Bulgarije, Denemarken, Ierland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk waren het ook de hoofdstedelijke regio’s die de hoogste concentratie van tertiaire studenten hadden, maar hun waarden lagen onder 100 %. Duitsland was de enige grote lidstaat die een uitzondering op deze regel vormde, met de hoogste concentratie van tertiaire studenten buiten de hoofdstedelijke regio, namelijk in Hamburg (75,4 %) en Bremen (71,0 %), en niet in Berlijn (65,7 %). De andere uitzonderingen op dat algemene patroon waren Nederland (waar Groningen de hoogste concentratie tertiaire studenten had (90,3 %)) en het hoge noorden van Zweden (waar Övre Norrland de hoogste concentratie tertiaire studenten had (97,5 %)).

Onder de EVA-landen werden de hoogste waarden van studenten in het tertiair onderwijs als percentage van de bevolking van 20-24 jaar opgetekend in de Noorse regio's Trøndelag en Oslo og Akershus (waar waarden boven de 100 % stegen) en de Zwitserse regio Zürich (97,9 %).

In Turkije was er een bijzonder hoge concentratie van tertiaire studenten in Bursa, Eskişehir, Bilecik — dat kan worden toegeschreven aan het bestaan van een open universiteit in Eskişehir, waar een groot deel van de studenten in afstandsonderwijs zijn ingeschreven. Het percentage van studenten in het tertiair onderwijs in verhouding tot inwoners van 20-24 jaar was daarentegen lager dan 60 % voor alle overige regio's in de kandidaat-lidstaten en de toetredingslanden.

Tertiair opleidingsniveau

De laatste drie kaarten in dit artikel geven informatie met betrekking tot het aandeel van de bevolking dat een hoger opleidingsniveau heeft bereikt — met andere woorden, een opleiding aan een universiteit of een gelijkaardig onderwijsinstituut (op tertiair niveau). Kaart 6 geeft een indicatie van recent bereikte tertiaire opleidingsniveaus onder de 30- tot 34-jarigen. Kaart 7 geeft informatie over de verandering in de bereikte niveaus van tertiaire opleiding onder diezelfde leeftijdsgroep, op basis van een analyse van de verschillen tussen 2006 en 2011. Kaart 8 verschaft informatie over een bredere leeftijdsgroep, namelijk de 25- tot 64-jarigen, met gegevens over het aandeel van de beroepsbevolking dat tertiair onderwijs voltooide.

In de EU-27 in haar geheel had in 2011 iets meer dan een derde (34,6 %) van de 30- tot -34-jarigen tertiair onderwijs voltooid. Deze cijfers ondersteunen de voorwaarde dat een stijgend aandeel van de EU-bevolking tot een hoger niveau aan het studeren is — dat is in overeenstemming met een van de Europa 2020-doelstellingen, namelijk dat tegen 2020 ten minste 40 % van de 30- tot 34-jarigen in de EU-27 tertiair onderwijs heeft voltooid.

Kaart 6 laat zien dat er in 2011 30 regio's in de EU waren (onder de 91 NUTS 1-regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn), waarvan meer dan 40 % van hun bevolking van 30-34 jaar een tertiair opleidingsniveau had bereikt. Die omvatten onder andere zes regio's in het Verenigd Koninkrijk, vier regio's in Spanje en vier in Frankrijk, de drie regio's van België, twee van de drie Zweedse regio's en telkens één regio in Duitsland, Hongarije, Nederland en Polen. Denemarken, Estland, Ierland, Cyprus, Litouwen en Luxemburg meldden ook dat meer dan 40 % van hun bevolking van 30-34 jaar een tertiair opleidingsniveau had bereikt (elk van deze landen vormt één regio op dit NUTS-niveau) en dat was ook het geval voor Finland (waarvoor alleen nationale gegevens beschikbaar zijn).

Aangezien de meeste 30- tot 34-jarigen hun tertiaire opleiding vóór de leeftijd van 30 jaar hebben afgerond, kan deze indicator ook worden gebruikt om de aantrekkingskracht (of 'pull effect') van regio’s qua werkgelegenheid voor afgestudeerden, te beoordelen. Er waren zeven regio's in de EU waar meer dan de helft van de 30- tot 34-jarigen een tertiair opleidingsniveau had bereikt, met afgestudeerden in het Verenigd Koninkrijk die door Londen, het naburige South East (van Engeland) en Schotland werden aangetrokken, terwijl de afgestudeerden in Spanje werden aangetrokken tot de hoofdstedelijke regio van de Comunidad de Madrid en de Noreste (die de steden Bilbao, Donostia-San Sebastián en Zaragoza omvat). De andere twee regio's met waarden van meer dan 50,0 % waren ook hoofdstedelijke regio's, namelijk, Île de France (die Parijs en haar omgeving omvat) en Östra Sverige (die Stockholm omvat) in het oosten van Zweden.

Daarentegen waren er zes regio's waar in 2011 minder dan één op de vijf 30- tot 34-jarigen een tertiair opleidingsniveau had bereikt. Drie van die zes regio's bevonden zich in Roemenië (met waarden van 16,5 % tot 18,0 %): de enige Roemeense NUTS 1-regio die een uitzondering vormde, was de hoofdstedelijke regio Macroregiunea trei. Twee regio's bevonden zich in Italië, met inbegrip van de regio met de laagste waarde in heel de EU, namelijk Isole (16,1 %) die Sardinië en Sicilië omvat; de andere Italiaanse regio was het zuiden (Sud, 16,6 %). De zesde en laatste regio was Saarland in Duitsland (19,1 %).

Bati Anadolu (23,6 %) — de regio die de Turkse hoofdstad Ankara omvat — was de enige Turkse regio met meer dan één op de vijf inwoners van 30-34 jaar met een tertiair opleidingsniveau. Daarentegen werden de laagste waarden op Kaart 6 opgetekend voor het noord-oosten van Turkije (Kuzeydoğu Anadolu), waar slechts iets meer dan 1 op de 10 (10,2 %) van de 30- tot 34-jarigen tertiair onderwijs had voltooid.

De voorlaatste kaart inzake onderwijs toont de verandering in het aandeel van bewoners van 30-34 jaar die in de periode 2006-2011 een tertiair opleidingsniveau bereikten. In de hele EU-27 steeg dat aandeel met 5,7 procentpunten in de onderzochte periode, zodanig dat 34,6 % van de 30- tot 34-jarigen tegen 2011 tertiair onderwijs had voltooid. Als dat tempo van verandering wordt gehandhaafd tot 2020, dan zou de Europa 2020-doelstelling van minstens 40 % van de EU-27-inwoners van 30-34 jaar met een tertiair opleidingsniveau tegen 2020 moeten worden bereikt.

Letland (nationale gegevens op dit NUTS-niveau) meldde de snelste toename van het aandeel van haar inwoners van 30-34 jaar met een tertiaire opleiding; hun aandeel steeg tussen 2006 en 2011 met 16,5 procentpunten. Er waren 12 andere regio's in de EU waar er stijgingen van procentpunten van twee cijfers werden opgetekend, waaronder alle zes de NUTS 1-regio's in Polen, vier regio's in het Verenigd Koninkrijk (met inbegrip van Londen), de hoofdstedelijke regio van Hongarije (Közep-Magyarország) en Tsjechië (één regio op dit NUTS-niveau).

Daarentegen waren er acht regio's waar het aandeel van de bewoners van 30-34 jaar met een tertiair opleidingsniveau daalde in de periode 2006-2011. Geen van de dalingen was bijzonder groot en de meest omvangrijke daling was een daling van 0,7 procentpunt in Südösterreich. Van de zeven andere regio's lagen er twee in Frankrijk (inclusief de hoofdstedelijke regio Île de France). Er waren ook de twee eiland-lidstaten Cyprus en Malta, alsook Vlaams Gewest (België), Mecklenburg-Vorpommern (Duitsland) en heel Finland (waarvoor alleen nationale gegevens beschikbaar zijn).

Kaart 8 toont het aandeel van de bevolking van 25-64 jaar in 2011 dat met succes een tertiaire opleiding had voltooid. De demografische structuur van elke regio heeft enige invloed op deze meting, aangezien er voor jongere generaties eerder hogere niveaus van opleidingsniveau worden opgetekend dan voor ouderen (als gevolg van een toenemend aandeel van de bevolking dat langer en voor hogere niveaus studeert). In 2011 had gemiddeld 26,8 % van de beroepsbevolking (25-64 jaar) in de EU-27 een tertiaire opleiding voltooid. Dat kan worden vergeleken met het overeenkomstige aandeel (34,6 %) voor 30- tot 34-jarigen om de verschillen in de mate van verwezenlijking tussen de generaties te tonen.

Er waren 39 NUTS 2-regio's in de EU (van een totaal van 258 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn), waar meer dan 35,0 % van de bevolking van 25-64 jaar tertiair onderwijs had voltooid. Net als bij de analyse voor de 30- tot 34-jarigen, waren de regio's met de hoogste waarden vaak de hoofdstedelijke regio's of andere dichtbevolkte, stedelijke gebieden; die gebieden zijn waarschijnlijk aantrekkelijker voor hooggekwalificeerde personen omdat zij veel werkgelegenheid kunnen bieden. Het Verenigd Koninkrijk meldde 15 regio's met meer dan 35,0 % van de bevolking van 25-64 jaar dat een tertiair opleidingsniveau heeft bereikt; dat was ook het geval in telkens vier regio's in België en Spanje, telkens twee regio's in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Zweden, en één enkele regio in Tsjechië, Denemarken, Ierland en Slowakije. De aantrekkingskracht van de hoofdstedelijke regio's was duidelijk zichtbaar, aangezien zij voorkwamen in elk van de 11 lidstaten waarvoor ten minste één regio werd opgetekend met meer dan 35,0 % van de bevolking van 25-64 jaar dat een tertiair opleidingsniveau had bereikt. Daarnaast hadden heel Estland, Cyprus en Luxemburg waarden van boven 35,0 % (die drie landen worden gedekt door één enkele regio op NUTS 2-niveau), net zoals Finland (waarvoor er alleen nationale gegevens beschikbaar zijn).

Het hoogste percentage van de bevolking van 25-64 jaar dat tertiair onderwijs had voltooid, werd opgetekend voor Inner London (het Verenigd Koninkrijk, 59,7 %) en de Belgische regio van de Province/Provincie Brabant Wallon (ten zuiden van Brussel) had het tweede hoogste percentage (55,7 %) en was de enige andere regio in de EU die kon melden dat een meerderheid van de beroepsbevolking (van 25-64 jaar) een tertiair opleidingsniveau had bereikt. Buiten de EU-lidstaten hadden Oslo og Akershus (de hoofdstedelijke regio van Noorwegen) en Zürich (Zwitserland) het hoogste percentage van inwoners van 25-64 jaar die een tertiair opleidingsniveau hadden bereikt (respectievelijk 48,8 % en 42,6 %); er waren twee andere Noorse regio's en twee andere Zwitserse regio's met waarden boven de 35,0 %.

Onder aan de ranglijst stonden 75 regio's in de EU waar 20 % of minder van de bevolking tussen 25 en 64 jaar een tertiaire opleiding had genoten. Daarvan lagen er 19 in Italië (elke Italiaanse regio waarvoor gegevens beschikbaar zijn), acht in Oostenrijk (alle regio's behalve de hoofdstedelijke regio Wien), telkens zeven in Tsjechië, Roemenië en Griekenland (alle regio's behalve de hoofdstedelijke regio's Praha en Bucuresti – Ilfov, en juist meer dan de helft van alle regio's in Griekenland), telkens zes in Hongarije en in Portugal (alle behalve de hoofdstedelijke regio's Közép-Magyarország en Lisboa), telkens vier in Bulgarije en Polen, drie in Slowakije (alle behalve de hoofdstedelijke regio Bratislavský kraj), twee in Frankrijk en één in Spanje; ook in Malta (dat slechts één NUTS 2-regio vormt) bedroeg het aandeel minder dan 20 %. Binnen elk land waren de regio's met het laagste percentage inwoners in de werkzame leeftijd met een tertiaire opleiding vaak geconcentreerd in landelijke en afgelegen regio's — bijvoorbeeld de eilanden, de zuidelijke en de bergachtige regio's van Italië, de eilandregio's Região Autónoma dos Açores en Região Autónoma da Madeira of de landelijke regio Alentejo in Portugal, of de regio's in het oosten van Roemenië.

Geen van de EVA-regio's meldde dat 20 % of minder van de bevolking van 25-64 jaar tertiair onderwijs had voltooid — de laagste waarde in de EVA-regio's werd opgetekend voor de relatief bergachtige regio Hedmark og Oppland, de enige niet aan zee grenzende regio in Noorwegen (29,0 %). Daarentegen was Ankara (23,7 %) de enige regio in de toetredende landen en kandidaat-lidstaten (onder de landen waarvoor gegevens beschikbaar zijn) die meldde dat meer dan één op de vijf 25- tot 64-jarigen tertiair onderwijs hadden voltooid. Er waren negen niveau 2-regio's in Turkije met minder dan 1 op de 10 personen van 25-64 jaar met een tertiair opleidingsniveau; het laagste percentage werd opgetekend voor de noord-oostelijke regio Ağri, Kars, Iğdir, Ardahan (6,7 %).

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Aangezien de opzet van het onderwijsstelsel verschilt van land tot land, is een kader voor het verzamelen, opstellen en indienen van regionale, nationale en internationale onderwijsstatistieken en -indicatoren een voorwaarde voor vergelijkbaarheid. De Internationale standaardclassificatie van het onderwijs (ISCED vormt de basis voor de verzameling van gegevens op het gebied van onderwijs. ISCED-97 (de huidige versie van de classificatie die in 1997 is geïntroduceerd) bevat een indeling van alle onderwijsprogramma's naar onderwijsgebied en -niveau. De ISCED-97 presenteert standaardconcepten en -definities. Een volledige beschrijving is beschikbaar op de website van het UNESCO (United Nations Educational, Scientific, and Cultural Organisation) Instituut voor Statistiek (UIS). De ISCED-97 onderscheidt zeven niveaus van onderwijs:

  • voorschools onderwijs (niveau 0);
  • basisonderwijs (niveau 1);
  • lager secundair onderwijs (niveau 2), hoger secundair onderwijs (niveau 3);
  • postsecundair niet-tertiair onderwijs (niveau 4);
  • tertiair onderwijs (eerste fase) (niveau 5) en tertiair onderwijs (tweede fase) (niveau 6).

Een herziening van ISCED begon in 2009 en de herziene classificatie (ISCED 2011) werd door een Algemene Conferentie van UNESCO in november 2011 aangenomen. De eerste statistieken die worden gebaseerd op ISCED-2011 zullen naar verwachting worden gepubliceerd in 2015.

Eurostat verzamelt onderwijsstatistieken op Europees niveau als onderdeel van een gezamenlijk beheerde oefening die het UNESCO Instituut voor Statistiek (UNESCO-UIS) omvat, alsook de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat — vaak aangeduid als gegevensverzameling van UOE. Statistieken over voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en over het tertiair opleidingsniveau worden daarentegen verzameld via de EU’s Labour Force Survey.

Statistieken over onderwijsdeelname omvatten deelname aan alle initiële onderwijsprogramma's en alle volwasseneneducatieprogramma’s met inhoud die vergelijkbaar is met de initiële onderwijsprogramma's of die worden afgesloten met kwalificaties die vergelijkbaar zijn met de corresponderende initiële programma's. Zij omvatten ook leerlingtrajecten, met uitzondering van programma's die volledig werkgericht zijn en niet onder toezicht staan van een formele onderwijsautoriteit.

De indicator voor voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding geeft een aanduiding van het percentage personen in de leeftijd van 18-24 jaar die niet meer dan lager secundair onderwijs hebben afgerond (ISCED-niveaus 0, 1, 2 of 3c) en die geen voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding volgen.

Het opleidingsniveau wordt gedefinieerd als het aandeel personen van een bepaalde leeftijdsgroep (met uitzondering van degenen die geen antwoord hebben gegeven op de vraag over het hoogst behaalde onderwijs- of opleidingsniveau) die een bepaald opleidingsniveau hebben behaald.

De kaarten 2 en 5 combineren twee verschillende concepten, namelijk een teller gebaseerd op een telling van studenten die zijn geregistreerd naar de instelling waar zij zijn ingeschreven en een noemer die is gebaseerd op de bevolkingsstatistieken die zijn geregistreerd naar woonplaats. Daardoor stemt de regio van de studie niet altijd overeen met de regio van de woonplaats. Bovendien kunnen de aantallen studenten ook personen omvatten die niet in het bevolkingsregister zijn ingeschreven (bijvoorbeeld tijdelijke buitenlandse studenten). Het is daarom mogelijk dat in een regio meer dan 100 % van de populatie onderwijs van een specifiek niveau volgt — dit geldt vooral voor de hogere opleidingsniveaus waar de mobiliteit van studenten steeds gebruikelijker wordt).

Context

Verscheidenheid van de nationale onderwijsstelsels

Leeftijd is doorgaans het enige criterium voor toelating tot voltijds verplicht basisonderwijs, dat in de meeste EU-lidstaten begint op de leeftijd van vijf of zes jaar, hoewel die leeftijd in Bulgarije, Estland, Finland en Zweden zeven jaar is, en in Cyprus en in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) vóór 5 jaar begint. De voltijdse leerplicht duurt gemiddeld 9 of 10 jaar in de meeste EU-lidstaten. Dat is meer in Letland, Malta en de meeste delen van het Verenigd Koninkrijk (11 jaar), Luxemburg, Portugal en Noord-Ierland (12 jaar), Hongarije en Nederland (13 jaar). In het algemeen stopt de leerplicht aan het einde van het lager secundair onderwijs, hoewel het in sommige landen nog steeds in het hoger secundair onderwijs wordt voortgezet: voltijdse leerplicht wordt in Hongarije, Nederland en Portugal voortgezet na de leeftijd van 16 jaar, net als de deeltijdse leerplicht in België, Duitsland en Polen.

Op 16- of 17-jarige leeftijd moeten veel jongeren kiezen of zij op school willen blijven, een opleiding gaan volgen of een baan gaan zoeken. Hoger secundair onderwijs begint meestal na het einde van de volledige leerplicht en voor toegang is over het algemeen negen jaar of meer voltijds onderwijs (vanaf het begin van het basisonderwijs) vereist. Het algemeen hoger secundair onderwijs omvat schoolprogramma's die, bij succesvolle afronding, meestal toegang geven tot programma's op universitair niveau. Het hoger secundair onderwijs heeft als voornaamste doel de leerlingen te laten kennismaken met de wereld van het werk en hen voor te bereiden op een voortgezette beroepsopleiding of voortgezet technisch onderwijs. Leerlingen beginnen over het algemeen op 15- tot 17-jarige leeftijd met het hoger secundair onderwijs en ronden het twee tot vier jaar later af. De begin- en eindleeftijd en de leeftijdscategorie zijn afhankelijk van het nationale onderwijsprogramma. Om toegang te krijgen tot het tertiair onderwijs, moet men gewoonlijk succesvol een programma op hoger secundair en/of postsecundair niet-tertiair niveau hebben afgerond.

In februari 2011 heeft de Europese Commissie een mededeling met de titel ‘Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen’ (COM(2011) 66) goedgekeurd. Hierin werd opgemerkt dat opvang en onderwijs voor jonge kinderen de basis is voor succes op het gebied van een leven lang leren, sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en latere inzetbaarheid, en dat dit met name nuttig is voor kansarme gezinnen en kinderen kan helpen ontsnappen uit armoede of probleemgezinnen.

De meeste Europeanen volgen aanmerkelijk langer onderwijs dan het wettelijk vereiste minimum. Dat is de weergave van de tendens om hoger onderwijs te volgen en van de toenemende deelname aan initiatieven van een leven lang leren, zoals oudere (volwassen) studenten die terugkeren naar de schoolbanken — vaak om zich om te scholen of zich voor te bereiden op een andere carrière.

De kansen die de EU haar burgers biedt om in een ander land te wonen, te studeren of te werken, dragen in grote mate bij tot begrip van andere culturen, persoonlijke ontwikkeling en de verwezenlijking van het volledige economische potentieel van de EU. Jaarlijks neemt ruimschoots een miljoen EU-burgers van alle leeftijden deel aan door de EU gefinancierde onderwijs-, beroepsopleidings- en burgerschapsprogramma's.

Onderwijs en opleiding 2020

Ongeveer één op de zeven kinderen verlaat de school of opleiding voortijdig en dat heeft zijn weerslag op het individu, de maatschappij en de economie. In januari 2011 keurde de Europese Commissie een mededeling goed met als titel ‘Voortijdig schoolverlaten aanpakken: een essentiële bijdrage aan de Europa 2020-agenda’ (COM(2011) 18). Deze mededeling ging in op de redenen waarom leerlingen de school voortijdig verlaten en gaf een overzicht van bestaande en geplande maatregelen om deze kwestie in de hele EU aan te pakken.

De politieke samenwerking binnen de EU was versterkt door middel van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010, waarin eerdere acties op het gebied van onderwijs en opleiding werden opgenomen. Dit programma werd opgevolgd door het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend als ET 2020)] dat in mei 2009 door de Raad werd goedgekeurd. In deze strategie werd een aantal te bereiken referentiedoelen voor 2020 vastgesteld:

  • minstens 95 % van de kinderen tussen vier jaar en de leeftijd waarop het verplicht lager onderwijs start, moet deelnemen aan voorschools onderwijs;
  • gemiddeld moet minstens 15 % van de volwassenen van 25 tot -64 jaar deelnemen aan een leven lang leren.

Twee nieuwe referentiedoelen inzake leermobiliteit werden door de Raad in november 2011 goedgekeurd:

Een ander referentiedoel inzake inzetbaarheid werd in mei 2012 toegevoegd:

  • tegen 2020 moet het aandeel van werkende afgestudeerden (20- tot 34-jarigen) die onderwijs en opleiding hebben verlaten niet meer dan drie jaar vóór het referentiejaar, minstens 82 % zijn.

Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en het aantal personen met een tertiair scholingsniveau, zijn kernindicatoren van de Europa 2020-strategie. Zij werden geselecteerd om de voortgang te meten in de richting van een slimmere, groenere kenniseconomie, die een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang oplevert. In het vlaggenschipinitiatief ‘Jeugd in beweging’ heeft de Europese Commissie haar voorstellen uiteengezet over de wijze waarop de EU haar Europa 2020-doelstellingen kan bereiken op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid, zowel nationaal als voor de EU in haar geheel.

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Regionale onderwijsstatistieken (t_reg_educ)
Onderwijs (t_educ)
EU-regio (t_educ_regio)
opleidingsniveau, resultaten en rendement van onderwijs (t_edat)
Tertiair opleidingsniveau per geslacht, leeftijdsgroep 30-34 en NUTS 1-regio (tgs00105)
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding per geslacht en NUTS 1-regio (tgs00106)

Databank

Regionale onderwijsstatistieken (reg_educ)
Onderwijs (educ)
EU-regio (educ_regio)
opleidingsniveau, resultaten en rendement van onderwijs (edat)
Belangrijkste indicatoren inzake opleidingsniveau: tijdreeksen en regionale gegevens (edatm)
Personen met een bepaald opleidingsniveau, per geslacht en NUTS 2-regio (%) (edatm2)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor kaarten (MS Excel)

Externe links

Zie ook