Statistics Explained

Statistieken over de structuur van de landbouwbedrijven

Revision as of 13:34, 11 July 2019 by Rosswen (talk | contribs)
Gegevens geëxtraheerd in december 2015. Recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. De versie in het Engels is recenter.
Figuur 1: Sleutelindicatoren – aandeel in totaal van EU-28, 2013
(in %)
Bron: Eurostat (ef_kvaareg)
Figuur 2: Gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per landbouwbedrijf, 2010 en 2013 (1)
(hectaren)
Bron: Eurostat (ef_kvaareg)
Tabel 1: Output, arbeidskrachten en veestapel, 2007-2013
Bron: Eurostat (ef_kvaareg)
Figuur 3: Aandeel van reguliere landbouwarbeidskrachten en verdeling naar arbeidsintensiteit, 2013
(%)
Bron: Eurostat (ef_lflegaa) en (ef_lfwtime)
Figuur 4: Grondbezit van landbouwbedrijven, 2013 (1)
(%)
Bron: Eurostat (demo_r_d3area) en (ef_oluft)
Figuur 5: Verdeling van oppervlakte cultuurgrond, 2013
(%)
Bron: Eurostat (ef_oluft)
Figuur 6: Oppervlakte cultuurgrond naar grondgebruik, EU-28, 2013 (1)
(aandeel oppervlakte cultuurgrond in %)
Bron: Eurostat (ef_oluft)

De landbouwstructuur in de lidstaten van de Europese Unie (EU) varieert afhankelijk van verschillen in geologie, topografie, klimaat en natuurlijke hulpbronnen, alsmede de diversiteit van regionale activiteiten, infrastructuur en sociale gewoonten. De enquête inzake de structuur van landbouwbedrijven, ook bekend als de landbouwstructuurenquête helpt om de toestand van de landbouw in de EU in te schatten, de ontwikkeling en veranderingen in de structuur van landbouwbedrijven op te volgen, terwijl ook het effect van externe ontwikkelingen of beleidsvoorstellen wordt gemodelleerd.

Dit artikel gaat over enkele statistieken van de meest recente landbouwstructuurenquête van 2013 en in een aantal gevallen worden de resultaten hiervan vergeleken met resultaten uit de telling van 2009 of 2010 en de vorige landbouwstructuurenquête van 2007. Hierbij moet worden opgemerkt dat er zich tussen de enquêtes van 2007 en 2009 of 2010 enkele methodologische en wetswijzigingen hebben voorgedaan.

Belangrijkste statistische resultaten

De omvang van landbouwbedrijven

In 2013 waren er binnen de EU-28 10,8 miljoen landbouwbedrijven. Uit een analyse naar economische omvang blijkt dat er hiervan 6,5 miljoen (of 59,8 %) waren die een standaardopbrengst hadden boven 2 000 EUR. De oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de EU-28 was bijna 175 miljoen hectare (ongeveer 40,0 % van het totale landoppervlak), hetgeen een gemiddelde grootte van 16,1 hectare per landbouwbedrijf betekent.

In termen van de oppervlakte cultuurgrond hadden Frankrijk en Spanje met respectievelijk 15,9 % en 13,3 % het grootste aandeel van de landbouwgrond van de EU-28, terwijl het aandeel van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland zich net onder de 10,0 % bevond – zie figuur 1. Het grootste aantal landbouwbedrijven was daarentegen terug te vinden in Roemenië (3,6 miljoen), waar één derde (33,5 %) van alle landbouwbedrijven in de EU-28 was gevestigd. Polen had het tweede hoogste aandeel van landbouwbedrijven (13,2 %), met een aanzienlijke voorsprong op Italië (9,3 %) en Spanje (8,9 %).

Het verschil tussen de aandelen in termen van het aantal landbouwbedrijven of de oppervlakte cultuurgrond (zoals weergegeven in figuur 1) weerspiegelt de gemiddelde omvang van landbouwbedrijven, zoals weergegeven in figuur 2. Verreweg de grootste gemiddelde omvang van landbouwbedrijven in 2013 in alle EU-lidstaten was de omvang van 133 hectare die in Tsjechië werd geregistreerd, terwijl het tweede hoogste gemiddelde met 94 hectare in het Verenigd Koninkrijk werd geregistreerd. Zes lidstaten rapporteerden een gemiddelde omvang van minder dan 10,0 hectaren, met de kleinste gemiddelden in Roemenië, Cyprus en Malta.

De gemiddelde omvang van landbouwbedrijven in de EU-28 steeg van 14,4 hectare per bedrijf in 2010 naar 16,1 hectare per bedrijf in 2013. Dat is het gevolg van een daling van 11,5 % van het aantal bedrijven en een daling van 0,7 % van de oppervlakte cultuurgrond. De meeste EU-lidstaten registreerden tussen 2010 en 2013 een toename van de gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per landbouwbedrijf, terwijl in Tsjechië de enige substantiële daling werd geregistreerd; de in Griekenland en Ierland geregistreerde dalingen waren kleiner.

Net zoals de omvang van de landbouwbedrijven in termen van hun landbouwareaal kan worden bepaald, kan de economische omvang worden bepaald aan de hand van de standaardopbrengst, met andere woorden de waarde van de landbouwproductie tegen prijzen af boerderij. Op basis daarvan is de landbouwproductie in de EU-28 tussen 2007 en 2010 met 7,9 % en tussen 2010 en 2013 met 7,5 % gestegen (in termen van huidige prijzen) (zie tabel 1). In de meeste EU-lidstaten werd tussen deze jaren een stijging gerapporteerd, hoewel er tussen 2007 en 2010 in Griekenland en Cyprus, en tussen 2010 en 2013 in Italië een daling van meer dan 10,0 % werd geregistreerd; er waren kleinere dalingen tussen 2007 en 2010 in Duitsland en Ierland (terwijl de opbrengst in Zweden min of meer ongewijzigd bleef) en tussen 2010 en 2013 in Kroatië, Oostenrijk en Portugal. Een stijging met meer dan 20,0 % werd tussen 2007 en 2010 waargenomen in zeven lidstaten en tussen 2010 en 2013 in vier lidstaten, waarbij Letland de enige lidstaat is die een dergelijke stijging registreerde in beide perioden.

De landbouwarbeidskrachten

Het totale aantal landbouwarbeidskrachten in de EU-28 kwam in 2013 overeen met 9,5 miljoen arbeidsjaareenheden, waarvan er 8,7 miljoen (92 %) reguliere arbeidskrachten waren (zie figuur 3). De totale daling van de landbouwarbeidskrachten in de EU-28 gedurende de periode 2007-2013 bedroeg 2,3 miljoen arbeidsjaareenheden (AJE), wat overeenkomt met een daling van 19,8 %. Tussen 2007 en 2013 daalde het aantal landbouwarbeidskrachten in bijna alle EU-lidstaten, met Ierland, Hongarije en Malta, waar het aantal arbeidskrachten toenam, als opvallende uitzonderingen. Percentagegewijs werden de grootste dalingen geregistreerd in Slowakije, Italië, Cyprus en Bulgarije, waar het aantal arbeidskrachten met ten minste een derde daalde.

Reguliere arbeidskrachten waren in alle EU-lidstaten goed voor meer dan vier vijfde van de landbouwarbeidskrachten, waarbij hun aandeel met 81 % het laagst was in Spanje, terwijl in Letland nagenoeg alle landbouwarbeidskrachten reguliere arbeidskrachten waren. Onder de reguliere arbeidskrachten was er tussen de EU-lidstaten een groot verschil in de verdeling tussen voltijdse en andere arbeidskrachten. Voltijdse reguliere arbeidskrachten waren goed voor meer dan de helft van de landbouwarbeidskrachten in 11 lidstaten, en met bijna drie kwart (74 %) was dit het hoogst in Luxemburg. Het aandeel voltijds reguliere landbouwarbeidskrachten bedroeg daarentegen in Oostenrijk, Kroatië, Litouwen tussen een kwart en een vijfde, en in Roemenië bedroeg dit aandeel slechts 7 %.

Grootvee-eenheden

De veestapel in de EU-28 bedroeg in 2013 130 miljoen grootvee-eenheden (GVE). De totale veestapel in de EU-28 daalde tussen 2007 en 2013 met 6,6 miljoen eenheden, wat overeenkomt met een daling van 4,8 % (zie tabel 1). Een totaal aantal van 21 EU-lidstaten registreerden een daling van de veestapel tussen deze jaren, met dalingen van bijna 30 % in Cyprus en Malta. Van de zeven EU-lidstaten met een groter veestapel in 2013 dan in 2007 bedroeg de geregistreerde stijging minder dan 1,0 % in Ierland, Portugal en Spanje, rond de 2,0 % in Finland en Duitsland, en met iets minder dan 3,0 % was de stijging het grootst in Luxemburg en Nederland.

Bodemgebruik voor de landbouw

De oppervlakte cultuurgrond was in 2013 goed voor twee vijfde (40,0 %) van de totale landoppervlakte van de EU-28, met nog eens 9,0 % grond in het bezit van landbouwbedrijven, hetzij in de vorm van bosgebied (6,7 %) of overige grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt (2,3 %) – zie afbeelding 4. Het deel van de landoppervlakte dat oppervlakte voor cultuurgrond was, steeg tot bijna driekwart (72,5 %) in Ierland, bedroeg meer dan twee derde van het totaal (70,5 %) in het Verenigd Koninkrijk; de oppervlakte cultuurgrond bedroeg daarentegen minder dan een tiende van de landoppervlakte in Zweden (7,5 %) en in Finland (7,4 %). Deze twee Noordse lidstaten waren de enige EU-lidstaten waar beboste gebieden die deel uitmaken van landbouwbedrijven een hoger aandeel van de landoppervlakte vertegenwoordigden dan grond voor landbouwdoeleinden.

Akkerland (waaronder grond voor de teelt van granen en andere akkerbouwgewassen) vertegenwoordigde in 2013 drie vijfde (59,8 %) van de cultuurgrond in de EU-28 (zie figuur 5) een blijvend grasland en weiden (bestaande uit graasweide, hooiland en mager grasland) waren goed voor iets meer dan één derde (34,2 %). Blijvende teelten, zoals wijngaarden, olijfbomen en boomgaarden, zijn goed voor een aandeel van 5,9 %, en de resterende 0,2 % is voornamelijk toe te schrijven aan moestuinen.

Het relatieve belang van akkerland verschilde sterk tussen de EU-lidstaten, waarbij het aandeel van oppervlakte cultuurgrond varieerde tussen 35,6 % in Slovenië en 81,6 % in Hongarije, en voor de Noordse lidstaten Zweden (85,1 %), Denemarken (91,5 %) en Finland (98,5 %) lag dit nog hoger en voor Portugal (30,2 %) en Ierland (21,0 %) lag dit lager. Het aandeel van blijvend grasland, in combinatie met de veehouderij (met name melkvee- en schapenhouderij), bedroeg meer dan 50 % in Luxemburg, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, terwijl het minder dan 2 % bedroeg in Cyprus, Finland en Malta. Blijvende teelten waren goed voor meer dan 10 % van de oppervlakte cultuurgrond in de zuidelijke lidstaten in verband met de teelt van druiven, olijven en citrusvruchten, en het hoogste aandeel werd geregistreerd in Cyprus (25,0 %).

Afbeelding 6 geeft een gedetailleerde analyse van het bodemgebruik voor de landbouw in de EU-28. Meer dan de helft van alle akkerland werd gebruikt voor de teelt van granen, wat goed was voor één derde (33,2 %) van de totale oppervlakte cultuurgrond in 2013. Blijvend grasland bestond overwegend uit graasweide en hooiweide, wat goed was voor een aandeel van 21,9 % van de totale oppervlakte cultuurgrond, in vergelijking met een aandeel van 11,4 % voor mager grasland en 0,8 % voor blijvend grasland en weiden die niet voor productiedoeleinden werden gebruikt, maar wel voor subsidies in aanmerking kwamen.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Om de tien jaar wordt door de EU-lidstaten een uitgebreide landbouwstructuurenquête uitgevoerd (als onderdeel van de landbouwtelling) en tussen deze basisenquêtes worden driemaal tussentijdse steekproefenquêtes uitgevoerd. De EU-lidstaten verzamelen informatie van individuele landbouwbedrijven, waarbij de volgende elementen aan bod komen:

  • bodemgebruik;
  • aantal dieren;
  • plattelandsontwikkeling (bijvoorbeeld andere activiteiten dan de landbouw);
  • beheer en inbreng van landbouwarbeidskrachten (waaronder leeftijd, geslacht en relatie met het bedrijfshoofd).

De onderzoeksgegevens zijn geaggregeerd op verschillende geografische niveaus (landen, regio's en voor de basisenquêtes ook districten) en geordend naar grootteklasse, status van het gebied, juridische status van het bedrijf, doelstellingszone en type landbouwbedrijf.

Ter voorbereiding van de uitvoering van de enquête in 2010 werd een nieuwe rechtsgrondslag uitgewerkt: Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw.

De basiseenheid van de enquête is het landbouwbedrijf, een technisch-economische eenheid die onder één beheer is ingeschakeld in de landbouwproductie. Tot 2007 dekte de landbouwstructuurenquête alle landbouwbedrijven met een oppervlakte cultuurgrond (OCG) van ten minste één hectare (ha) en de landbouwbedrijven met een OCG van minder dan één hectare als hun marktproductie bepaalde natuurlijke drempels overschreden. Onder de nieuwe wetgeving is de minimumdrempel voor landbouwbedrijven voor het onderzoek in 2010 gewijzigd van één hectare naar vijf hectare. De nieuwe drempelwaarde van vijf hectare werd goedgekeurd in Tsjechië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In Luxemburg werd de drempelwaarde veranderd naar drie hectare, in Zweden naar twee hectare en in Nederland bedroeg de drempelwaarde een minimale standaardopbrengst van 3 000 EUR (zie hieronder voor meer details).

De nieuwe wetgeving wijzigde ook de dekkingsgraad van de enquête van 99 % van het brutostandaardsaldo naar 98 % van de OCG (met uitzondering van gemeenschappelijke grond) en 98 % van de veestapel. Gemeenschappelijke grond (grond die door verschillende bedrijven wordt gedeeld) is niet inbegrepen in de oppervlakte cultuurgrond in het geval van Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Hongarije, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk. In alle andere landen bestaat dit niet of is dit opgenomen in de enquête.

De standaardopbrengst van een landbouwproduct (gewas of vee) is de gemiddelde waarde van de landbouwproductie tegen prijzen af boerderij, in euro per hectare of per dier. Er is voor elk product een regionale coëfficiënt die is gebaseerd op een gemiddelde waarde over een periode van vijf jaar. Tot 2007 werd in de landbouwstructuurenquête het brutostandaardsaldo gebruikt voor het classificeren van landbouwbedrijven naar productierichting en naar economische omvang, maar voor de landbouwtelling van 2010 werd dit vervangen door het begrip standaardopbrengst. Hierbij moet worden opgemerkt dat rechtstreekse betalingen niet zijn opgenomen in de standaardopbrengst.

De landbouwarbeidskrachten van het bedrijf zijn alle personen die gezien hun leeftijd niet meer leer- of schoolplichtig zijn en gedurende de laatste twaalf maanden voorafgaande aan de dag van de enquête op het ondervraagde landbouwbedrijf landbouwwerkzaamheden hebben verricht. De cijfers omvatten bedrijfshoofden, zelfs als zij niet op het landbouwbedrijf werken, terwijl hun echtgenoten alleen worden meegerekend als zij landbouwwerkzaamheden uitvoeren op het bedrijf. Het bedrijfshoofd is de natuurlijke persoon (het enige bedrijfshoofd of groep personen) of rechtspersoon (bijvoorbeeld een coöperatie of andere instelling) voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd en die juridisch en economisch voor het bedrijf aansprakelijk is, d.w.z. die het economische risico voor het bedrijf draagt; voor bedrijven met meerhoofdige bedrijfsvoering wordt alleen het voornaamste bedrijfshoofd (één persoon) geteld. Tot de reguliere landbouwarbeidskrachten behoren de arbeidskrachten onder de gezinsleden en de arbeidskrachten in vast dienstverband (reguliere) die geen gezinsleden zijn. Eén arbeidsjaareenheid (AJE) stemt overeen met de werkzaamheden uitgevoerd door één persoon die voltijds in dienst is op een landbouwbedrijf. Voor een voltijdbaan geldt het minimumaantal uren dat krachtens de nationale bepalingen inzake arbeidsovereenkomsten vereist is. Indien in deze bepalingen het aantal uren niet uitdrukkelijk wordt vermeld, dan wordt 1 800 uren beschouwd als het minimum (225 werkdagen van elk acht uur).

Context

Plattelandsontwikkelingsbeleid streeft naar de verbetering van: het concurrentievermogen van de land- en bosbouw; de kwaliteit van het milieu en het platteland; leven op het platteland; en de diversificatie van de landbouweconomie. Omdat de landbouw is gemoderniseerd en het belang van de industrie en meer recentelijk diensten binnen de economie is toegenomen, is de landbouw veel minder belangrijk geworden als een bron van werkgelegenheid. Bijgevolg wordt steeds meer de nadruk gelegd op de rol die de landbouwers kunnen spelen in de plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de bosbouw, biodiversiteit, de diversificatie van de landbouweconomie om alternatieve werkgelegenheid te stimuleren en milieubescherming op het platteland.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is regelmatig hervormd in een poging de sector te moderniseren en marktgerichter te maken. Na bijna twee jaar van onderhandelingen tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad werd op 26 juni 2013 een politieke overeenkomst bereikt over de hervorming van het GLB. De overeenkomst is bedoeld om te zorgen voor vergaande veranderingen, zoals het groener en eerlijker maken van rechtstreekse betalingen, het versterken van de positie van landbouwers in de productieketen van levensmiddelen en het GLB efficiënter en transparanter maken, terwijl ook wordt ingegaan op de uitdagingen van de voedselveiligheid, de klimaatverandering, de groei en de werkgelegenheid op het platteland, waarmee de EU wordt ondersteund om haar Europa 2020-doelstellingen ter bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken. In december 2013 is de meest recente hervorming van het GLB door het Europees Parlement en de Raad formeel goedgekeurd. De landbouwstructuurenquête wordt voortdurend aangepast met het oog op het tijdig verschaffen van relevante gegevens om deze ontwikkelingen te analyseren en op te volgen.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Structuur van de landbouwbedrijven: historische gegevens (1990-2007) (t_ef)

Databank

Structuur van de landbouwbedrijven (ef)
Structuur van de landbouwbedrijven – wetgeving 2008 (vanaf 2005) (ef_main)
Belangrijkste variabelen landbouwbedrijf (ef_kv)
Overzicht – gebruik van landbouwgrond (ef_olu)
Overzicht – veestapel van landbouwbedrijf (ef_ols)
Overzicht – landbouwarbeidskrachten (ef_olf)
Gebruik van landbouwgrond - akkerland (ef_ala)
Gebruik van landbouwgrond - blijvende teelten, andere landbouwgronden, irrigatie (ef_po)
Veestapel van landbouwbedrijf en voedergewassen (ef_lsf)
Landbouwarbeidskrachten (ef_lf)
Andere winstgevende werkzaamheden en steun voor plattelandsontwikkeling (ef_oga)
Bedrijfsbeheer in de landbouw en praktijken (ef_mp)
Enquête over de productiemethoden in de landbouw (SAPN, 2010) (ef_pm)
Structuur van de landbouwbedrijven – wetgeving 1998 (1990-2007) (ef_historic)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen, figuren en kaarten (MS Excel)

Andere informatie

Belangrijkste wetgeving

  • Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw (landbouwstructuurenquête vanaf 2010)
  • Verordening (EU) nr. 378/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1166/2008 wat betreft het financiële kader voor de periode 2014-2018
  • Verordening (EU) nr. 715/2014 van de Commissie van 26 juni 2014 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw met betrekking tot de lijst van kenmerken die worden verzameld bij de landbouwstructuurenquêtes van 2016

Uitvoeringswetgeving

  • Verordening (EG) nr. 1200/2009 van de Commissie tot uitvoering van Verordening 1166/2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw (landbouwstructuurenquête vanaf 2010)
  • (EU) 2015/1391 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1200/2009

Gerelateerde en oudere wetgeving

Externe links