Statistics Explained

Archive:Nationale rekeningen en bbp

Gegevens geëxtraheerd in mei 2015. Recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: oktober 2017. De versie in het Engels is recenter.
Afbeelding 1: BBP tegen huidige marktprijzen, 2004–2014
(miljard EUR)
Bron: Eurostat (tec00001) en (nama_10_gdp)
Tabel 1: BBP tegen huidige marktprijzen, 2003-2004 en 2012-2014
Bron: Eurostat (nama_10_gdp), (nama_10_pc) en (tec00114)
Afbeelding 2: BBP per hoofd van de bevolking tegen huidige marktprijzen, 2003 en 2013 (1)
(EU-28= 100; op basis van KKS per inwoner)
Bron: Eurostat (tec00114)
Afbeelding 3: Groei van het reële BBP, 2004–2014
(% verandering in vergelijking met het vorige jaar)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)
Tabel 2: Groei van het reële BBP, 2004–2014
(% verandering in vergelijking met het vorige jaar; gemiddelde 2004-2014)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)
Tabel 3: Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, 2003 en 2013
(% van de totale bruto toegevoegde waarde)
Bron: Eurostat (nama_nace10_c)
Afbeelding 4: Bruto toegevoegde waarde, EU-28, 2004–2014
(2005 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_a10)
Afbeelding 5: Bruto toegevoegde waarde, EU-28, 2004–2014
(2005 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_a10)
Afbeelding 6: Arbeidsproductiviteit, EU-28, 2004 en 2014
(1 000 EUR per werknemer)
Bron: Eurostat (nama_10_a10) en (nama_10_a10e)
Tabel 4: Werkelijke arbeidsproductiviteit, 2004–2014
(2010 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_lp_ulc)
Afbeelding 7: Consumptieve bestedingen en bruto-investeringen in vaste activa in constante prijzen, EU-28, 2004–2014
(2005 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)
Afbeelding 8: Jaarlijkse procentuele wijziging
(reëel) in de uitgavencomponenten van het BBP, EU-28, 2004–2014
(%)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)
Afbeelding 9: Uitgavencomponenten van het BBP, EU-28, 2014
(% van het BBP)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) of (tec00009), (tec00010), (tec00011) en (tec00110)
Afbeelding 10: Bruto-investeringen in vaste activa, 2014
(% van het BBP)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)
Tabel 5: Investeringen, 2003, 2008 en 2013
(% van het BBP)
Bron: Eurostat (tsdec210)
Afbeelding 11: Inkomensverdeling 2014
(% van het BBP)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) of (tec00016), (tec00015) en (tec00013)
Afbeelding 12: Inkomensverdeling, EU-28, 2004–2014
(2005 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) of (tec00016), (tec00015) en (tec00013)
Tabel 6: Consumptieve bestedingen van huishoudens, 2004, 2009 en 2014
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) en (nama_10_pc)

Nationale rekeningen zijn de bron van veel bekende economische indicatoren die in dit artikel aan de orde komen. Het bruto binnenlands product (BBP) is de meest gebruikte maatstaf voor de totale grootte van een economie, terwijl afgeleide indicatoren zoals het BBP per hoofd van de bevolking — bijvoorbeeld in euro of gecorrigeerd voor verschillen in prijsniveaus — op grote schaal worden gebruikt voor een vergelijking van de levensstandaard, of om toezicht te houden op het proces van convergentie in de hele Europese Unie (EU).

Bovendien kan de ontwikkeling van specifieke BBP-componenten en bijbehorende indicatoren, zoals die voor economische output, invoer en uitvoer, (private en publieke) binnenlandse consumptie of investeringen, alsmede van de gegevens betreffende de verdeling van inkomen en besparingen, waardevolle inzichten geven in de drijvende krachten achter een economie en aldus de grondslag vormen voor het ontwerp, het toezicht en de evaluatie van specifiek EU-beleid.

Belangrijkste statistische resultaten

Ontwikkelingen in het BBP

De groei van het BBP van de EU-28 (in huidige prijzen) is in 2008 aanzienlijk vertraagd en het BBP is in 2009 aanzienlijk gekrompen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis. In 2010 gaf het niveau van het BBP van de EU-28 een herstel te zien en in 2011, 2012 en 2013 zette deze ontwikkeling zich voort (zij het in een lager tempo), voordat de groei in 2014 weer toenam, met een toename van het nominale BBP van 3,0  %. In 2014 had het BBP in de EU-28 13,9 triljoen  EUR (13  900 miljard EUR) bereikt, wat 6,2  % meer was dan in de Verenigde Staten (zie afbeelding  1).

De eurozone (EA-19) was goed voor 72,6  % van het BBP van de EU-28 in 2014, gedaald van 75,8  % in 2009. In 2014 bedroeg de som van de vijf grootste economieën van de EU (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië en Spanje) 71,4  %. Bij het vergelijken van de verschillende landen is echter voorzichtigheid geboden, aangezien met name wisselkoersschommelingen veel invloed hebben op de ontwikkeling van de nominale BBP-cijfers wanneer ze worden omgezet in een gemeenschappelijke munteenheid.

Om de levensstandaard te beoordelen, is het juister om gebruik te maken van het BBP per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaard (KKS), met andere woorden gecorrigeerd voor de omvang van een economie vergeleken met de bevolking en ook met een correctie voor de verschillen in prijsniveau in de verschillende landen. Het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking in de EU-28 in 2013 bedroeg 26 600 KKS; dit was iets boven de piek (25 900 KKS) die in 2008 werd bereikt, voordat de gevolgen van de financiële en economische crisis merkbaar werden. De relatieve situatie van de afzonderlijke landen kan worden uitgedrukt door middel van een vergelijking met dit gemiddelde, waarbij de waarde van de EU-28 wordt vastgesteld op 100. De hoogste waarde van de EU-lidstaten had Luxemburg, waar het BBP per hoofd van de bevolking in KKS in 2013 ongeveer 2,6 maal het gemiddelde van de EU-28 bedroeg (deels verklaard door het grote aantal grensoverschrijdende werknemers uit België, Frankrijk en Duitsland). In Bulgarije daarentegen bedroeg in 2013 het BBP per hoofd van de bevolking minder dan de helft van het EU-28-gemiddelde.

Hoewel de KKS-cijfers in beginsel moeten worden gebruikt voor vergelijkingen tussen landen in één jaar, en niet in de loop van de tijd, wijst de ontwikkeling van deze cijfers in het afgelopen decennium erop dat er sprake was van een zekere convergentie van de levensstandaarden, aangezien de meeste EU-lidstaten die in 2004 of 2007 of 2013 zijn toegetreden dichter bij het EU-gemiddelde zijn gekomen, ondanks enkele tegenslagen tijdens de financiële en economische crisis. Wanneer de situatie van 2013 wordt vergeleken met die van 2003, hebben Luxemburg, Duitsland en Oostenrijk zich verder boven het gemiddelde van de EU-28 gepositioneerd. Daarentegen zijn verschillende andere EU-15-lidstaten, met name het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Frankrijk en België, dichter bij het gemiddelde van de EU-28 gekomen (zie afbeelding  2). In dezelfde periode zijn Italië en Spanje van boven of gelijk aan het niveau van het EU-28-gemiddelde naar een positie eronder gezakt. Litouwen, Roemenië, Estland, Slowakije, Letland, Polen en Bulgarije, die in 2003 nog onder het EU-28-gemiddelde zaten, boekten in 2013 de grootste vooruitgang richting het EU-28 gemiddelde, terwijl Griekenland verder terugzakte onder het EU-28-gemiddelde, en Cyprus en Slovenië eveneens, zij het in veel mindere mate.

De wereldwijde financiële en economische crisis leidde in 2009 tot een ernstige recessie in de Europese Unie en de Verenigde Staten (zie afbeelding  3), gevolgd door een herstel in 2010; in de Verenigde Staten werden de gevolgen van de crisis al zichtbaar in 2008, omdat er toen al een relatief kleine daling van het reële BBP optrad en een daling van het groeipercentage in de EU-28. Het reële BBP daalde in 2009 in de EU-28 met 4,4  %, terwijl er in de Verenigde Staten een krimp optrad van 2,8  %. Door het herstel in de EU-28 steeg het BBP in constante prijzen met 2,1  % in 2010 en met nog eens 1,7  % in 2011; vervolgens kromp het BBP met 0,5  % in 2012 en bleef het stabiel in 2013, waarna het in 2014 weer toenam (1,3  %). In de eurozone (EA-19) waren de desbetreffende groeicijfers in 2010 en 2011 vergelijkbaar met die in de EU-28, hoewel de krimp in 2012 sterker was (-0,8  %) en aanhield tot in 2013 ( 0,4  %), voordat er in 2014 weer sprake was van groei, die zwakker was (0,9  %) dan die in de EU-28 als geheel. Het herstel in de Verenigde Staten was in 2010 iets sterker dan in de EU-28 en vergelijkbaar in 2011. Hoewel het herstel in de EU-28 in 2012 tot stilstand kwam, zette het zich in de Verenigde Staten voort met een groei van meer dan 2,0  % in de periode van 2012 tot 2014.

Binnen de EU liep de groei van het reële BBP sterk uiteen, zowel van periode tot periode als van land tot land. Na een krimp in alle EU-lidstaten behalve Polen in 2009, herstelde de economische groei zich in 2010 in 22 lidstaten; deze tendens zette zich voort in 2011, toen in 24 EU-lidstaten een groei van het reële BBP kon worden geregistreerd. In 2012 kwam er echter een kentering in deze ontwikkeling, aangezien in slechts bijna de helft (13) van de lidstaten sprake was van economische groei; in 2013 steeg dit aantal tot 17 en in 2014 tot 23 (van de 27 waarvoor gegevens beschikbaar zijn).

De hoogste groeipercentages in 2014 werden geregistreerd in Ierland (4,8  %), Hongarije (3,6  %), Malta (3,5  %) en Polen (3,4  %). De groei in 2014 in Spanje (1,4  %) lag iets boven het EU-28-gemiddelde (1,3  %) en dit was de eerste jaarlijkse groei van de Spaanse economie sinds 2008. Hoewel de groei van het BBP in 2014 in Portugal (0,9  %) en Griekenland (0,8  %) onder het EU-28-gemiddelde lag, was dit voor Portugal de eerste jaarlijkse groei sinds 2010 en voor Griekenland de eerste sinds 2007. De Cypriotische, de Italiaanse en de Finse economie krompen in 2014 voor het derde achtereenvolgende jaar, terwijl in Kroatië de reeks van opeenvolgende jaarlijkse dalingen van het reële BBP zich uitstrekte tot zes jaar: in drie van deze vier lidstaten was de krimp in 2014 relatief klein, met uitzondering van Cyprus, waar het BBP daalde met 2,3  %.

De gevolgen van de financiële en economische crisis verminderden de algemene prestaties van de economieën van de EU-lidstaten wanneer deze over het geheel van de voorbije periode van tien jaar worden geanalyseerd. De gemiddelde jaarlijkse groei van de EU-28 en van de eurozone (EA-19) tussen 2004 en 2014 bedroeg respectievelijk 0,9  % en 0,7  %. De grootste groei, volgens deze maatstaf, werd geregistreerd voor Polen (gemiddelde groei van 3,9  % per jaar) en Slowakije (3,8  % per jaar), gevolgd door Roemenië (2.7  %), Bulgarije, Letland en Malta (alle 2,5  %). In Griekenland, Italië en Portugal daarentegen was de algemene ontwikkeling van het reële BBP in de periode van 2004 tot 2014 negatief.

Belangrijkste BBP-aggregaten

Wat het BBP aan de outputzijde betreft, wordt in tabel  3 een overzicht gegeven van het relatieve belang van tien activiteiten, wat betreft hun bijdrage aan de bruto toegevoegde waarde. Tussen 2003 en 2013 daalde binnen de EU-28 het aandeel toegevoegde waarde van de industrie met 1,2 procentpunt tot 19,1  %, op de voet gevolgd door handel, vervoer en horeca (19,0  %); ook in deze sectoren werd in de bovengenoemde periode een daling van het aandeel met 0,7 procentpunt geregistreerd. Openbaar bestuur, onderwijs en gezondheidszorg daarentegen zagen hun aandeel met 1,0 procentpunt toenemen tot 19,4  % in 2013, waardoor het (op dit gedetailleerde niveau) wat betreft toegevoegde waarde van de derde plaats naar de eerste plaats steeg. De daaropvolgende grootste activiteiten in 2013 waren de vastgoedactiviteiten (11,2  %), professionele, wetenschappelijke, technische, administratieve en ondersteunende dienstverlening (ook wel zakelijke dienstverlening genoemd) (10,4  %), bouwnijverheid (5,7  %), financiële diensten en verzekeringsdiensten (5,5  %) en informatie- en communicatiediensten (4,5  %). De kleinste bijdragen kwamen van amusement en andere diensten (3,6  %) en van landbouw, bosbouw en visserij (1,7  %).

De dienstensector droeg in 2013 73,6  % bij aan de totale bruto toegevoegde waarde van de EU-28, tegenover 71,5  % in 2003. Het relatieve belang van de dienstensector in Luxemburg, Cyprus, Malta, Griekenland, Frankrijk (gegevens uit 2012), het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken was bijzonder hoog; in deze landen waren zij goed voor meer dan driekwart van de totale toegevoegde waarde.

De structurele verandering is, althans ten dele, het gevolg van verschijnselen zoals technologische verandering, ontwikkelingen in relatieve prijzen, outsourcing en globalisering, die er vaak toe leiden dat de productieactiviteiten worden verplaatst naar regio’s met lagere loonkosten, zowel binnen als buiten de EU. Een aantal activiteiten werd in het bijzonder getroffen door de financiële en economische crisis en de gevolgen daarvan. De industriesector kreeg tussen 2007 en 2009 de sterkste krimp te verwerken; in totaal nam daarbij de toegevoegde waarde in de EU-28 af met 12,6  % (qua volume); in de periode van 2011 tot 2013 daalde de industriële productie van de EU-28 met nog eens 1,2  %. De bouwsector kreeg de sterkste en langste krimp te verwerken, met een productiedaling van 18,4  % tussen 2007 en 2013; in deze periode daalde de productie jaar op jaar: de stijging van 0,7  % die in 2014 werd geregistreerd voor de bouwsector was dus de eerste jaarlijkse groei in zeven jaar. Ook de zakelijke dienstverlening, alsmede handel, vervoer en de horeca kregen in 2009 relatief sterke dalingen in toegevoegde waarde te verwerken, respectievelijk -7,1  % en -6,0  %. De sectoren handel, vervoer en horeca hadden ook in 2012 en 2013 nog te maken met twee geringe productiedalingen. Na relatieve stabiliteit in 2009, viel in 2010 de productie van de sectoren landbouw, bosbouw en visserij terug met 3,1  % en in 2012 opnieuw met 4,2  %. Gedurende de crisis was er sprake van kleinere dalingen van de toegevoegde waarde voor andere activiteiten, met name in 2009, 2010 en 2013 voor de financiële diensten en verzekeringsdiensten, en voor de kunsten- en entertainmentsector en voor recreatie en andere diensten (zie afbeelding  4). Twee van de activiteiten in afbeeldingen  4 en 5 zagen geen jaarlijkse daling van de toegevoegde waarde in enig jaar tijdens de crisis: vastgoedactiviteiten; openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening.

In 2014 werd voor alle activiteiten groei gemeld in vergelijking met 2013. De activiteiten met de sterkste groei waren landbouw, bosbouw en visserij (2,8  %), zakelijke dienstverlening (2,5  %) en handel, vervoer en horeca (2.1  %), terwijl een groei van slechts 0,1  % werd opgetekend voor financiële en verzekeringsactiviteiten.

Arbeidsproductiviteit

Uit een analyse van de arbeidsproductiviteit per werknemer gedurende de periode van tien jaar, van 2004-2014, blijkt dat er sprake was van verhogingen (in huidige prijzen) voor alle activiteiten, variërend van 16,9  % voor de sectoren handel, transport, horeca tot 30,9  % voor de industriesector. De informatie- en communicatiediensten (3,0  %), en de zakelijke dienstverlening (8,4  %) bleven daarbij achter (zie afbeelding  6).

Om de effecten van inflatie uit te schakelen, kan de arbeidsproductiviteit per werknemer ook worden berekend aan de hand van cijfers over de productie in constante prijzen. Gegevens over de ontwikkeling van productiviteit, gemeten per werknemer of per gewerkt uur, zijn weergegeven in tabel  4. De arbeidsproductiviteit per werknemer nam tussen 2004 en 2014 in bijna alle EU-lidstaten toe in reële termen, waarbij alleen Griekenland, Italië en Luxemburg (2004-2012) een daling registreerden; ook Kroatië registreerde een daling, maar die kan, althans gedeeltelijk, verband houden met een onderbreking in de reeks. In dezelfde periode, 2004-2014, steeg de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur in alle EU-lidstaten, met uitzondering van Griekenland en Italië. Afgezien van de lidstaten met een onderbreking in de reeks werden de grootste stijgingen in beide metingen van de reële arbeidsproductiviteit, weergegeven in tabel  4, geregistreerd in Bulgarije, Estland, Litouwen en Slowakije.

Consumptie en investeringen

Wat een analyse van de ontwikkeling van de BBP-componenten volgens de bestedingenmethode betreft, kan worden opgemerkt dat tussen 2004 en 2014 de consumptieve bestedingen in de EU-28 stegen met 9,0  % qua volume (zie afbeelding  7); dit ondanks een lichte daling in 2009 en 2012. Tussen 2004 en 2014 stegen de consumptieve bestedingen van de overheid iets sneller, namelijk met 13,0  %. De bruto-investeringen in diezelfde periode namen af met 1,8  %, hetgeen grotendeels was toe te schrijven aan scherpe dalingen in 2009 en 2012 en 2013, terwijl in de afgelopen jaren de groei van de uitvoer aanzienlijk hoger was dan de groei van de invoer.

Na de inzinking in 2009 zijn de consumptieve bestedingen van de huishoudens en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens in 2010 gestegen (tot 0,8  % qua volume); in 2011 zijn ze verder gestegen (0,3  %), maar in 2012 (-0,7  %) en 2013 (-0,1  %) weer gedaald; in 2014 stegen deze bestedingen met 1,3  %, de grootste jaarlijkse stijging in reële termen sinds 2007. In 2010 vertraagde het groeitempo van de overheidsuitgaven van de EU-28 qua volume; deze ontwikkeling bleef tussen 2011 en 2013 relatief stabiel (binnen het bereik van 0,3  % tot -0,2  %) om in 2014 terug te keren naar iets sterkere groei (1,0  %). Ondanks een stijging in 2011 (2,0  %), wisten de bruto-investeringen in vaste activa van de EU-28 zich niet volledig te herstellen van de scherpe daling in 2009 (-11,9  %), waardoor in 2012 en 2013 opnieuw sprake was van een negatief groeipercentage; in 2014 stegen de bruto-investeringen in vaste activa in reële termen met 2,3  %, de grootste stijging sinds 2007.

In termen van huidige prijzen bedroegen in 2014 de consumptieve bestedingen door huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens 56,9  % van het BBP van de EU-28, terwijl het aandeel van de overheidsuitgaven 20,9  % bedroeg; het aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa bedroeg 19,3  % (zie afbeelding  9).

Tussen de EU-lidstaten was er een grote variatie in de totale intensiteit van de investeringen; dit kan gedeeltelijk een weerslag zijn van de verschillende fasen van economische ontwikkeling en van de groeidynamiek gedurende de laatste jaren (zie afbeelding  10). In 2014 bedroegen de bruto-investeringen in vaste activa als percentage van het BBP 19,3  % in de EU-28 en 19,5  % in de eurozone (EA-19). Ze waren het hoogst in Estland (25,8  %), Tsjechië (25,3  %), België, Zweden (beide 23,1  %) en Letland (23,0  %) en het laagst in Cyprus (10.8  %) en Griekenland (11,6  %).

Veruit de meeste investeringen werden gedaan door de particuliere sector. Dit kan worden afgelezen uit tabel  5; in 2013 waren de investeringen van bedrijfsleven en huishoudens goed voor 16,7  % van het BBP van de EU-28, terwijl het overeenkomstige cijfer voor overheidsinvesteringen 3,0  % bedroeg. Relatief gezien had Estland de hoogste overheidsinvesteringen (5,5  % van het BBP) en investeringen door het bedrijfsleven (17.8  %), terwijl de investeringen door huishoudens het hoogst waren in Finland (6,4  %). De investeringen door huishoudens (als percentage van het BBP) in 2013 waren aanzienlijk lager dan in 2003 in Ierland, Spanje en Cyprus, terwijl deze opmerkelijk hoger waren in Roemenië (2012 in vergelijking met 2003). Een soortgelijke vergelijking toont een relatief grote daling in Estland, Slovenië en Slowakije voor bedrijfsinvesteringen.

Inkomen

Uit een analyse van het BBP in de EU-28 aan de inkomstenkant blijkt dat de verdeling ervan over de productiefactoren van inkomen uit het productieproces werd gedomineerd door de lonen van werknemers, een bedrag dat goed was voor 47,9  % van het BBP in 2014. Het aandeel van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengde inkomen bedroeg 40,2  % van het BBP, terwijl dat voor belastingen op productie en invoer verminderd met de subsidies 11,9  % bedroeg (zie afbeelding  11). Roemenië had het laagste aandeel van de lonen van werknemers in het BBP (31,3  %), gevolgd door Griekenland (33,4  %), terwijl aandelen van 50,0  % of hoger werden geregistreerd in zeven EU-lidstaten, met Denemarken als hoogste met 53.1  %.

Afbeelding  12 (die op huidige prijzen is gebaseerd) laat zien dat de inkomensaggregaten zich in 2011 of 2012 hadden hersteld van de verliezen die zij bij de financiële en economische crisis hadden opgelopen. De beloning van werknemers daalde in 2009 met 2,9  %, maar lag in 2014 8,5  % hoger dan het overeenkomstige niveau van 2008. Het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen (bruto) stagneerden reeds in 2008, en daalden in 2009 vervolgens met 7,9  %; in 2011 had dit inkomensaggregaat een niveau bereikt dat boven het hoogste punt van voor de crisis (2008) lag; in 2014 steeg het niveau tot 4,1  % boven deze piek. De daling van de belastingen op productie en invoer verminderd met de subsidies was al begonnen in 2008 (-3,1  %); de daling versnelde in 2009 (-9,3  %); in 2011 werden deze verliezen goedgemaakt en in 2014 stond dit inkomensaggregaat 9,7  % hoger dan de vorige piek (ook 2007).

Consumptie van huishoudens

De consumptieve bestedingen van de huishoudens waren in de meeste EU-lidstaten goed voor ten minste de helft van het BBP in 2014; dit aandeel was het grootst in Griekenland (69,5  %), Cyprus (68,7  %), Portugal (64,0  %) en Litouwen (63,7  %). Dit aandeel was daarentegen het laagst in Luxemburg (29,6  %, gegevens van 2013), terwijl dit land toch veruit de hoogste gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per hoofd van de bevolking had (24 600  EUR) — zie tabel  6. In 2014 lagen de gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per hoofd van de bevolking in Finland 5 300 EUR hoger dan 10 jaar eerder; de kleinste stijgingen in dezelfde periode werden geregistreerd voor Griekenland, Ierland en Hongarije.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Het Europees stelsel van nationale en regionale rekeningen (ESR) verschaft de methodiek voor nationale rekeningen in de EU. De huidige versie, ESA 2010, werd in mei 2013 vastgesteld en is geëffectueerd sinds september 2014. Het is volledig in overeenstemming met wereldwijde richtlijnen voor nationale rekeningen, de 2008 SNA.

BBP en belangrijkste componenten

De belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen worden verzameld bij institutionele eenheden, en met name niet-financiële of financiële instellingen, de overheid, huishoudens, en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.

Gegevens binnen het gebied van de nationale rekeningen omvatten informatie over BBP-componenten, werkgelegenheid, consumptieaggregaten en besparingen. Veel van deze variabelen worden berekend op jaarbasis en op kwartaalbasis.

Het BBP is de centrale maatstaf van de nationale rekeningen, waarmee de economische positie van een land of regio samenvattend wordt weergegeven. Het kan op verschillende manieren worden berekend: de op productie gebaseerde methode; de op uitgaven gebaseerde methode; en de op inkomen gebaseerde methode.

Bij een analyse van het BBP per hoofd van de bevolking blijft de absolute omvang van de bevolking buiten beschouwing, waardoor een vergelijking tussen verschillende landen gemakkelijker wordt. Het BBP per hoofd van de bevolking is een brede economische indicator van de levensstandaard. De in nationale valuta beschikbare BBP-gegevens kunnen worden omgezet in koopkrachtstandaarden (KKS), niet door gebruik te maken van wisselkoersen, maar door gebruik te maken van koopkrachtpariteiten (KKP’s). Deze bieden een betere weergave van de koopkracht van de verschillende valuta’s, waardoor de verschillen in prijspeil tussen de landen geëlimineerd worden. Het volume-indexcijfer van het BBP per hoofd van de bevolking in KKS wordt uitgedrukt in verhouding tot het gemiddelde van de EU-28 (dat wordt vastgesteld op 100). Indien de index van een land hoger /lager dan 100 is, is van dit land het niveau van het BBP per hoofd van de bevolking boven /onder het EU-28-gemiddelde. Deze index is bedoeld voor vergelijkingen tussen landen, en niet voor vergelijkingen op basis van opeenvolgende tijdvakken.

De berekening van de jaarlijkse groei van het BBP tegen constante prijzen, met andere woorden de verandering van het BBP in termen van volume, is bedoeld om vergelijkingen van de dynamiek van de economische ontwikkelingen mogelijk te maken, zowel in de loop van de tijd als tussen de economieën van verschillende omvang, ongeacht de prijsniveaus.

Aanvullende gegevens

De economische productiviteit kan ook worden geanalyseerd per activiteit: op het meest geaggregeerde niveau van de analyse zijn tien NACE rev. 2 rubrieken vastgesteld: landbouw, jacht, bosbouw en visserij; industrie; bouwnijverheid; handel, vervoer, horeca; informatie- en communicatiediensten; financiële diensten en verzekeringsdiensten; vastgoedactiviteiten; zakelijke, wetenschappelijke, technische, administratieve en ondersteunende dienstverlening; openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening; kunst, amusement, recreatie, overige diensten, huishoudens, extraterritoriale organisaties en lichamen. Een analyse van de productie per activiteit in de tijd kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van een maatstaf voor het volume — met andere woorden, door middel van deflatie van de waarde van de productie om de gevolgen van prijsschommelingen te neutraliseren. Op elke activiteit afzonderlijk wordt een deflatie toegepast ter aanpassing aan de prijsschommelingen van de ermee samenhangende producten.

Er wordt een nieuwe reeks gegevens van nationale rekeningen gebruikt in de context van concurrentiekrachtanalyses, met name indicatoren met betrekking tot de productiviteit van de arbeidskrachten, zoals de arbeidsproductiviteitsmaatstaven. Productiviteitsmaatstaven uitgedrukt in KKS zijn bijzonder nuttig voor vergelijkingen tussen landen. Het BBP per werknemer is bedoeld om een algemene indruk te geven van de productiviteit van de nationale economieën. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat deze maatstaf afhankelijk is van de structuur van de totale werkgelegenheid en bijvoorbeeld kan worden verlaagd door een verschuiving van voltijds werk naar deeltijdwerk. Het BBP per gewerkt uur geeft een duidelijker beeld van de productiviteit, aangezien de mate van deeltijdwerk van land tot land en van activiteit tot activiteit sterk varieert.

Jaarlijkse informatie over de consumptieve bestedingen van de huishoudens kan worden verkregen uit nationale rekeningen die via een macro-economische benadering zijn opgesteld. Een alternatieve bron voor de analyse van de huishoudelijke uitgaven is het budgetonderzoek: deze informatie wordt verkregen door de huishoudens te vragen een dagboek van hun aankopen bij te houden. Via deze methode wordt op een veel gedetailleerdere manier de aankopen van goederen en diensten geregistreerd en het zorgt er tevens voor dat van meer soorten sociaal-economische analyse gebruikt kan worden gemaakt. Het budgetonderzoek wordt slechts om de vijf jaar uitgevoerd en gepubliceerd — het laatste thans beschikbare referentiejaar is 2010.

Context

Europese instellingen, regeringen, centrale banken en andere economische en sociale organen in de publieke en in de private sector hebben behoefte aan een reeks vergelijkbare en betrouwbare statistieken waarop zij hun besluiten kunnen baseren. Nationale rekeningen kunnen worden gebruikt voor verschillende soorten analyse en evaluatie. Het gebruik van internationaal aanvaarde begrippen en definities maakt een analyse van verschillende economieën mogelijk, zoals de onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de EU-lidstaten, dan wel een vergelijking tussen de Europese Unie en derde landen.

Analyse van de conjunctuur en het macro-economisch beleid

Een van de belangrijkste toepassingen van gegevens van de nationale rekeningen is de noodzakelijke ondersteuning van Europese economische beleidsbeslissingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de economische en monetaire unie (EMU) met kortetermijnstatistieken van hoge kwaliteit die het toezicht op macro-economische ontwikkelingen mogelijk maken en waarop macro-economisch beleidsadvies kan worden gebaseerd. Zo is een van de meest fundamentele en langlopende vormen van gebruik van de nationale rekeningen het kwantificeren van de groei van een economie: eenvoudig gezegd is dit de groei van het BBP. De kerncijfers van de nationale rekeningen worden met name gebruikt voor de ontwikkeling van en het toezicht op macro-economisch beleid, terwijl gedetailleerde gegevens van de nationale rekeningen ook kunnen worden gebruikt voor de uitwerking van sectoraal of industrieel beleid, met name via een analyse van input/outputtabellen.

Sinds het begin van de EMU in 1999 is de Europese Centrale Bank (ECB) een van de belangrijkste gebruikers van de nationale rekeningen. De strategie van de ECB om de risico's voor de prijsstabiliteit te beoordelen, is gebaseerd op twee analytische perspectieven, waarnaar wordt verwezen als de twee pijlers: de economische en de monetaire analyse. Een groot aantal monetaire en financiële indicatoren wordt aldus beoordeeld aan de hand van andere relevante gegevens die het mogelijk maken om de monetaire, financiële en economische analyse met elkaar te combineren: bijvoorbeeld de belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen en de sectorrekeningen. Op deze wijze kunnen monetaire en financiële indicatoren worden geanalyseerd binnen de context van de rest van de economie.

Het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken controleert de economische ontwikkelingen en produceert twee belangrijke jaarlijkse economische rapporten die helpen om economische problemen te identificeren: een jaarlijkse groeianalyse en een Alert Mechanism Report. Het eerstgenoemde analyseert de vooruitgang die de EU heeft geboekt op weg naar haar strategische prioriteiten voor de lange termijn, en biedt een overzicht van de werkgelegenheid en de macro-economische ontwikkelingen, het stellen van prioriteiten voor het komende jaar, terwijl het laatstgenoemde EU-lidstaten identificeert die te maken kunnen hebben met onevenwichtigheden, zoals dalende concurrentiekracht of activazeepbellen. Het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken produceert eveneens de macro-economische prognoses van de Europese Commissie tweemaal per jaar, namelijk in het voorjaar en in het najaar. Deze prognoses bestrijken alle EU-lidstaten om prognoses voor de eurozone en de Europese Unie uit af te leiden, maar omvatten ook verwachtingen voor kandidaat-lidstaten en voor sommige derde landen.

De analyse van de overheidsfinanciën door middel van nationale rekeningen is een ander gangbaar gebruik van deze statistieken. Binnen de Europese Unie is een specifieke toepassing ontwikkeld met betrekking tot de convergentiecriteria voor de EMU, waarvan er twee rechtstreeks de openbare financiën betreffen. Deze criteria zijn vastgesteld op basis van gegevens uit de nationale rekeningen, te weten het overheidstekort en de overheidsschuld ten opzichte van het BBP. Zie het artikel over statistieken over de financiële posities van overheden voor meer informatie.

Regionaal, structureel en sectoraal beleid

Naast de analyse van de conjunctuurcyclus en het macro-economisch beleid zijn er nog andere beleidsgerelateerde doelen waarvoor de gegevens van Europese nationale en regionale rekeningen worden gebruikt, vooral wat regionale, structurele en sectorale kwesties betreft.

De toewijzing van uitgaven in het kader van de structuurfondsen is ten dele gebaseerd op de regionale rekeningen. Voorts worden regionale statistieken gebruikt voor de evaluatie achteraf van de resultaten van het regionaal beleid en het cohesiebeleid.

De bevordering van groei en werkgelegenheid is een strategische prioriteit voor de Europese Unie en de lidstaten, en maakt deel uit van de Europa 2020-strategie. Ter ondersteuning van deze strategische prioriteiten worden de gemeenschappelijke beleidsvormen toegepast in alle sectoren van de economie van de Europese Unie, terwijl de lidstaten hun eigen nationale structurele hervormingen doorvoeren.

De Europese Commissie verricht economische analysen die bijdragen tot de ontwikkeling van gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) door de doelmatigheid van de verschillende ondersteuningsmechanismen te analyseren en een langetermijnvisie te ontwikkelen. Dit omvat onderzoek, analyses en effectbeoordelingen over onderwerpen die verband houden met landbouw en de plattelandseconomie in de Europese Unie en derde landen, deels met gebruikmaking van de landbouwrekeningen.

De vaststelling van streefcijfers, benchmarking en bijdragen

Het beleid binnen de EU stelt in toenemende mate doelen op de middellange en lange termijn vast, die al dan niet bindend zijn. Voor sommige beleidsgebieden wordt het niveau van het BBP gebruikt als noemer van de benchmark, bijvoorbeeld door de doelstelling voor de uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling vast te stellen op 3,00  % van het BBP.

De nationale rekeningen worden ook gebruikt om, aan de hand van de basisvoorschriften die zijn vastgelegd in een besluit van de Raad, de middelen van de Europese Unie vast te stellen. Het totale bedrag aan eigen middelen dat nodig is voor de financiering van de begroting van de Europese Unie wordt bepaald door de totale uitgaven verminderd met diverse opbrengsten en de maximale omvang van de eigen middelen is gekoppeld aan het bruto nationaal inkomen van de Europese Unie.

De gegevens van de nationale rekeningen worden niet alleen gebruikt om de begrotingsbijdragen binnen de Europese Unie vast te stellen, maar ook voor de bepaling van de bijdragen aan andere internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties (VN). De bijdragen aan de VN-begroting zijn gebaseerd op het bruto nationaal inkomen, in combinatie met een aantal aanpassingen en grenswaarden.

Analisten en voorspellers

Nationale rekeningen worden ook op grote schaal gebruikt door analisten en onderzoekers om de economische situatie en de ontwikkelingen te onderzoeken. Sociale partners, zoals vertegenwoordigers van bedrijven (bijvoorbeeld beroepsverenigingen) of vertegenwoordigers van werknemers (bijvoorbeeld vakbonden), hebben zelf ook belang bij de nationale rekeningen voor de analyse van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de arbeidsverhoudingen. Daarnaast gebruiken de onderzoekers en analisten de nationale rekeningen voor conjunctuurcyclusanalyse, voor het analyseren van langdurige economische cycli en om deze te relateren aan economische, politieke of technologische ontwikkelingen.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Hoofdtabellen

Nationale jaarrekeningen (t_nama) (in het Engels)

Databank

Nationale jaarrekeningen (nama_10) (in het Engels)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

ESMS metadata files

Handleidingen met methoden

Andere methodologische informatie

Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)

Andere informatie

Externe links