Statistics Explained

Archive:Nationale rekeningen en bbp

Revision as of 18:28, 23 September 2014 by EXT-S-Allen (talk | contribs)
„Gegevens van mei 2014. Most recent data: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. Geplande update van het artikel: December 2014.”
Afbeelding 1: BBP tegen huidige marktprijzen, 2003-13< BR >(1 000 miljoen EUR) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c) en (tec00001)
Tabel 1: BBP tegen huidige marktprijzen, 2002-2003 en 2011-2013 - Bron: Eurostat (nama_gdp_c) en (tec00001)
Afbeelding 2: BBP per hoofd van de bevolking tegen huidige marktprijzen, 2002 en 2012 (1)< BR >(EU-27 = 100; op basis van KKS per inwoner) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c) en (tec00001)
Afbeelding 3: Groei van het reële BBP, 2003–13
(in % verandering in vergelijking met het vorige jaar) - Bron: Eurostat (nama_gdp_k)
Tabel 2: Groei van het reële BBP, 2003–2013
(in % verandering in vergelijking met het vorige jaar; gemiddelde 2003-2013) - Bron: Eurostat (nama_gdp_k) en (tsieb020)
Tabel 3: Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, 2003 en 2013
(in % van de totale bruto toegevoegde waarde) - Bron: Eurostat (nama_nace10_c)
Afbeelding 4a: Bruto toegevoegde waarde, EU-28, 2003-2013< BR >(2005 = 100) - Bron: Eurostat (nama_nace10_k)
Afbeelding 4b: Bruto toegevoegde waarde, EU-28, 2003-2013< BR >(2005 = 100) - Bron: Eurostat (nama_nace10_k)
Afbeelding 5: Arbeidsproductiviteit, EU-28, 2003 en 2013
(1 000 EUR per werknemer) - Bron: Eurostat (nama_nace10_c) en (nama_nace10_e)
Tabel 4: Arbeidsproductiviteit
(op basis van KKS), 2002-2012 - Bron: Eurostat (tec00116) en (tec00117)
Afbeelding 6: Consumptieve bestedingen en bruto-investeringen in vaste activa in constante prijzen, EU-28, 2003-2013
(2005 = 100) - Bron: Eurostat (nama_gdp_k)
Afbeelding 7: Jaarlijkse procentuele wijziging in de componenten van het BBP, EU-28, 2003-2013
(%) - Bron: Eurostat (nama_gdp_k)
Afbeelding 8: Uitgavencomponenten van het BBP, EU-28, 2013 (1)
(in % van het BBP) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c), (or), (tec00009), (tec00010), (tec00011) en (tec00110)
Afbeelding 9: Bruto-investeringen in vaste activa, 2013
(in % van het BBP) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c)
Tabel 5: Investeringen, 2002, 2007 en 2012
(in % van het BBP) - Bron: Eurostat (tsdec210)
Afbeelding 10: Inkomensverdeling 2013
(in % van het BBP) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c), (or), (tec00016), (tec00015) en (tec00013)
Afbeelding 11: Inkomensverdeling, EU-28, 2003-2013
(2005 = 100) - Bron: Eurostat (nama_gdp_c), (or), (tec00016), (tec00015) en (tec00013)
Tabel 6: Consumptieve bestedingen van huishoudens
(binnenlands begrip), 2002, 2007 en 2012 - Bron: Eurostat (nama_fcs_c)
Afbeelding 12: Consumptieve bestedingen van huishoudens, EU-28, 2012 (1)
(in % van totale consumptieve bestedingen van huishoudens) - Bron: Eurostat (nama_co3_c)

Nationale rekeningen zijn de bron van veel bekende economische indicatoren die in dit artikel aan de orde komen.Het bruto binnenlands product (BBP) is de meest gebruikte maatstaf voor de totale grootte van een economie, terwijl afgeleide indicatoren zoals het BBP per hoofd van de bevolking – bijvoorbeeld in euro of gecorrigeerd voor verschillen in prijsniveaus – op grote schaal worden gebruikt voor een vergelijking van de levensstandaard, of om toezicht houden op het proces van convergentie in de Europese Unie (EU).

Bovendien kan de ontwikkeling van specifieke BBP-componenten en bijbehorende indicatoren, zoals die voor economische output, invoer en uitvoer, (private en publieke) binnenlandse consumptie of investeringen, alsmede van de gegevens betreffende de verdeling van inkomen en besparingen, waardevolle inzichten geven in de drijvende krachten achter een economie en aldus de grondslag vormen voor het ontwerp, het toezicht en de evaluatie van specifiek EU-beleid.

Belangrijkste statistische resultaten

Ontwikkelingen in het BBP

De groei van het BBP van de EU-28is in 2008 aanzienlijk vertraagd en het BBP is in 2009 aanzienlijk gekrompen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis. In 2010 gaf het niveau van het BBP van de EU-28 een herstel te zien en in 2011, 2012 en 2013 zette deze ontwikkeling zich voort (zij het in een lager tempo), aangezien het BBP steeg tot 13 075 000 miljoen EUR; dit was het hoogste peil ooit in de huidige prijzen (zie afbeelding 1).< imageput imgid="figure1"/>

De eurozone (EA-18) was goed voor 73,4 % van dit totaal in 2013, terwijl de som van de vijf grootste economieën van de Europese Unie (Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje) 71,0 % bedroeg. Bij het vergelijken van de verschillende landen is echter voorzichtigheid geboden, aangezien met name schommelingen in de wisselkoers veel invloed hebben op de ontwikkeling van de nominale BBP-cijfers van de EU-lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd.

Om de levensstandaard te beoordelen, is het juister om gebruik te maken van het BBP per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaard (KKS), met andere woorden gecorrigeerd voor de omvang van een economie vergeleken met de bevolking en ook met een correctie voor de verschillen in prijsniveau in de verschillende landen. Het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking in de EU-28 in 2012 bedroeg 25 500 KKS; dit was iets boven de piek (25 000 KKS) die in 2007 en 2008 werd bereikt, voordat de gevolgen van de financiële en economische crisis merkbaar werden. De relatieve situatie van de afzonderlijke landen kan worden uitgedrukt door middel van een vergelijking met dit gemiddelde, waarbij de waarde van de EU-27 wordt vastgesteld op 100. De hoogste relatieve waarde van de EU-lidstaten had Luxemburg, waar het BBP per hoofd van de bevolking in KKS in 2012 meer dan 2,6 maal het gemiddelde van de EU-27 bedroeg (deels verklaard door het grote aantal grensoverschrijdende werknemers uit België, Frankrijk en Duitsland). In Bulgarije daarentegen bedroeg in 2012 het BBP per hoofd van de bevolking minder dan de helft van het EU-27-gemiddelde.

Hoewel de KKS-cijfers in beginsel moeten worden gebruikt voor vergelijkingen tussen landen in één jaar, en niet in de loop van de tijd, wijst de ontwikkeling van deze cijfers in het afgelopen decennium erop dat er sprake was van een zekere convergentie van de levensstandaarden, aangezien de EU-lidstaten die in 2004 of 2007 of 2013 zijn toegetreden dichter bij het EU-gemiddelde zijn gekomen, ondanks enkele tegenslagen tijdens de financiële en economische crisis. Wanneer de situatie van 2012 wordt vergeleken met die van 2002, hebben Luxemburg, Duitsland, Zweden en Oostenrijk zich verder boven het gemiddelde van de EU-27 gepositioneerd. Verschillende andere EU-15-lidstaten daarentegen, met name het Verenigd Koninkrijk, Italië, Ierland en Frankrijk, zijn dichter bij het gemiddelde van de EU-27 gekomen (zie afbeelding  2). Litouwen, Roemenië, Letland, Slowakije, Estland, Polen en Bulgarije, die in 2002 nog onder het EU-27-gemiddelde zaten, boekten in 2012 de grootste vooruitgang richting het EU-27 gemiddelde, terwijl Griekenland en Portugal terugvielen.

De wereldwijde financiële en economische crisis leidde in 2009 tot een ernstige recessie in de Europese Unie, Japan en de Verenigde Staten (zie afbeelding 3), gevolgd door een herstel in 2010; in Japan en de Verenigde Staten werden de gevolgen van de crisis al zichtbaar in 2008, omdat er toen al een relatief kleine daling van het reële BBP optrad. In 2009 daalde het reële BBP in de EU-28 met 4,5 %; in Japan kromp het met 5,5 % en in de Verenigde Staten met 2,8 %. Door het herstel in de EU-28 steeg het BBP in constante prijzen met 2,0 % in 2010 en met nog eens 1,6 % in 2011; vervolgens kromp het BBP met 0,4 % in 2012 en bleef relatief stabiel (+ 0,1 %) in 2013. In de eurozone (EA-18) waren de groeicijfers in 2010 en 2011 vergelijkbaar met die in de EU-28, hoewel de krimp in 2012 sterker was (0,7 %) en aanhield tot in 2013 (-0,4 %). In Japan en, in iets mindere mate, de Verenigde Staten was het herstel in 2010 meer uitgesproken dan in de EU-28 en terwijl deze tendens zich in 2011 in de Verenigde Staten voortzette, was er in Japan sprake van een bescheiden krimp van het reële BBP(-0,5 %); dit is — althans ten dele ¬– een gevolg van de verwoestende aardbeving en tsunami van Tohoku in maart 2011. In 2012 en 2013 groeide zowel de economie van Japan als die van de Verenigde Staten.

In de verschillende EU-lidstaten liep de reële groei van het BBP sterk uiteen — zowel van periode tot periode als van land tot land. Na een krimp in alle EU-lidstaten behalve Polen in 2009, herstelde de economische groei zich in 2010 in 22 lidstaten; deze tendens zette zich voort in 2011, toen in 25 EU-lidstaten een groei van het reële BBP kon worden geregistreerd. In 2012 kwam er echter een kentering in deze ontwikkeling, aangezien in slechts de helft van de lidstaten van de EU-28 economische groei werd gerapporteerd; in 2013 steeg dit aantal naar 17. De hoogste groeipercentages in 2013 werden geregistreerd in Letland (4,1 %), Roemenië (3,5 %) en Litouwen (3,3 %). De Cypriotische economie kromp sterker in 2013 (-5,4 %) dan in 2012 (-2,4 %), terwijl het omgekeerde gold voor Griekenland, waar de krimp van -3,9 % in 2013 juist geringer was dan die in de twee voorgaande jaren (beide ongeveer -7 %).

De gevolgen van de financiële en economische crisis verminderden de algemene prestaties van de economieën van de EU-lidstaten wanneer deze over het geheel van de voorbije periode van tien jaar worden geanalyseerd. De gemiddelde jaarlijkse groei van de EU-28 en van de eurozone (EA-18) tussen 2003 en 2013 bedroeg respectievelijk 1,1 % en 0,8 %. De grootste gemiddelde jaarlijkse groei werd geregistreerd voor Slowakije en Litouwen (beide 4,2 % per jaar), gevolgd door Polen (4,0 %), Letland (3,7 %), Estland (3,6 %), Roemenië (3,5 %) en Bulgarije (3,3 %). In Griekenland, Italië en Portugal daarentegen was de algemene ontwikkeling van het reële BBP in de periode 2003-2013 negatief.

Belangrijkste BBP-aggregaten

Wat het BBP aan de outputzijde betreft, wordt in tabel  3 een overzicht gegeven van het relatieve belang van tien activiteiten, wat betreft hun bijdrage aan de bruto toegevoegde waarde. Tussen 2003 en 2013 daalde binnen de EU-28 het aandeel toegevoegde waarde van de industrie met 1,2 procentpunt tot 19,1 %, op de voet gevolgd door handel, vervoer, en horeca (19,0 %); ook in deze sectoren werd in bovengenoemde periode een daling van het aandeel met 0,7 procentpunt geregistreerd. Overheidsdiensten, onderwijs en gezondheidszorg daarentegen zagen hun aandeel met 1,0 procentpunt toenemen tot 19,4 % in 2013, waardoor het (op dit gedetailleerdheid niveau) wat betreft toegevoegde waarde van de derde plaats naar de eerste plaats steeg. De daaropvolgende grootste activiteiten in 2013 waren de vastgoedactiviteiten (11,2 %), professionele, wetenschappelijke, technische, administratieve en ondersteunende dienstverlening (ook wel zakelijke dienstverlening genoemd) (10,4 %), bouwnijverheid (5,7 %), financiële diensten en verzekeringsdiensten (5,4 %) en informatie- en communicatiediensten (4,5 %). De kleinste bijdragen kwamen van amusement en andere diensten (3,6 %) en van landbouw, bosbouw en visserij (1,7 %).

De dienstensector droeg in 2013 73,5 % bij aan de totale bruto toegevoegde waarde van de EU-28, tegenover71,5 % in 2003. Het relatieve belang van de dienstensector in Luxemburg, Cyprus, Malta, Griekenland, Frankrijk (gegevens uit 2012), het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken was bijzonder hoog; in deze landen waren zij goed voor meer dan driekwart van de totale toegevoegde waarde.

De structurele verandering is, althans ten dele, het gevolg van verschijnselen zoals technologische verandering, ontwikkelingen in relatieve prijzen, outsourcing en globalisering, die er vaak toe leiden dat de productieactiviteiten worden verplaatst naar regio’s met lagere loonkosten, zowel binnen als buiten de EU.

Een aantal activiteiten werd in het bijzonder getroffen door de financiële en economische crisis en de gevolgen daarvan. De industriesector kreeg tussen 2007 en 2009 de sterkste krimp te verwerken; in totaal nam daarbij de toegevoegde waarde in de EU-28 af met 13,8 % (qua volume); in de periode 2011-2013 daalde de industriële productie met nog eens 1,5 %. De bouwsector kreeg de meest langdurige krimp te verwerken, met een productiedaling van 18,9 % tussen 2007 en 2013; in deze periode daalde de productie jaar op jaar. In de zakelijke dienstverlening en de handel enerzijds, en in het vervoer, en de horeca anderzijds, duurde de daling van de toegevoegde waarde slechts een jaar, namelijk van 2008 tot 2009; de dalingen waren echter aanzienlijk, namelijk respectievelijk -8,0 % en -5,5 %. De sectoren handel, vervoer, en horeca hadden ook in 2012 nog te maken met een krimpende productie, maar deze was geringer van omvang. Na een piek in 2009, viel in 2010 de productie van de sectoren landbouw, bosbouw en visserij terug met 3,8 % en in 2012 opnieuw met 5,5 %. Gedurende de crisis was er sprake van kleinere dalingen van de toegevoegde waarde voor andere activiteiten, met name in 2009, 2010 en 2012 voor de financiële diensten en verzekeringsdiensten, en in 2009 voor de kunsten- en entertainmentsector en voor recreatie en andere diensten (zie afbeelding 4).

Arbeidsproductiviteit

Uit een analyse van de arbeidsproductiviteit per werknemer gedurende de periode van tien jaar, van 2003-2013, blijkt dat er sprake was van verhogingen (in huidige prijzen) voor alle activiteiten, variërend van 17,4 % voor de sectoren handel, transport, horeca, tot 35,9 % voor de industriesector. De informatie- en communicatiediensten (4,4 %) en de zakelijke dienstverlening (8,0 %) bleven daarbij achter (zie afbeelding 5). Om de effecten van de inflatie teniet te doen, kan dearbeidsproductiviteit per persoon ook worden berekend aan de hand van cijfers over de productie in constante prijzen. Uit meer gedetailleerde gegevens over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit, gemeten per werknemer of per gewerkt uur, blijkt dat de arbeidsproductiviteit in de lidstaten die in 2004, 2007 of 2013 tot de Europese Unie zijn toegetreden, gedurende de laatste periode van tien jaar dichter bij het EU-27-gemiddelde zijn gekomen (zie tabel 4); Malta vormt hierop een uitzondering. In Litouwen, met name, steeg tussen 2002 en 2012 de arbeidsproductiviteit per werknemer van 49 % tot 74 % van het EU-27-gemiddelde; ook Letland, Roemenië, Slowakije, Estland en Polen boekten een substantiële groei richting het EU-27-gemiddelde. Anderzijds lieten het Verenigd Koninkrijk, Italië, België en Griekenland ten opzichte van het EU-27-gemiddelde een aanzienlijke achteruitgang zien in de arbeidsproductiviteit per persoon.

Consumptie en investeringen

Wat een analyse van de ontwikkeling van de bestanddelen van het BBP volgens de bestedingenmethode betreft, kan worden opgemerkt dat tussen 2003 en 2013 de consumptieve bestedingen in de EU-28 stegen met 9,7 % qua volume (zie Afbeelding 6); dit ondanks een lichte daling in 2009 en 2012. Tussen 2003 en 2013 stegen de consumptieve bestedingen van de overheid iets sneller, namelijk met + 13,5 %. De bruto-investeringen in diezelfde periode namen af met 2,9 %, hetgeen grotendeels was toe te schrijven aan scherpe dalingen in 2009, 2012 en 2013, terwijl in de afgelopen jaren de groei van de uitvoer significant hoger was dan de groei van de invoer.

Na de inzinking in 2009 zijn de consumptieve bestedingen van de huishoudens en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens in 2010 gestegen (+ 1,1 % qua volume); in 2011 zijn ze verder gestegen (0,3 %), maar in 2012 weer gedaald (-0,7 %) om zich vervolgens te stabiliseren in 2013 . Vanaf 2009 vertraagde het groeitempo van de overheidsuitgaven van de EU-28 qua volume; in 2011 sloeg dit om in een negatieve groei (-0,2 %) die aanhield tot in 2012 (eveneens -0,2 %); in 2013 werd opnieuw een geringe groei gerealiseerd (0,3 %). Ondanks een lichte stijging in 2011 (1,6%), wisten de bruto-investeringen in vaste activa van de EU-28 zich niet volledig te herstellen van de scherpe daling in 2009 (-13,4 %), waardoor in 2012 en 2013 opnieuw sprake was van een negatief groeipercentage.

Afgezet tegen de huidige prijzen, bedroegen in 2013 de consumptieve bestedingen door huishoudens en door instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens 58,3 % van het BBP van de EU-28, terwijl het aandeel van de overheidsuitgaven 21,5 % bedroeg; het aandeel van de bruto-investeringen in vaste activa bedroeg 17,3 % (zie afbeelding 8).

Tussen de EU-lidstaten was er een grote variatie in de totale intensiteit van de investeringen; dit kan gedeeltelijk een weerslag zijn van de verschillende fasen van de economische ontwikkeling en van de groeidynamiek gedurende de laatste jaren (zie afbeelding 9). In 2013 bedroegen de bruto-investeringen in vaste activa als percentage van het BBP 17,3 % in de EU-28 en 17,7 % in de eurozone (EA-18). Ze waren het hoogst in Estland (25,3 %), Roemenië (23,6 %), Tsjechië, (22,1 %), Litouwen, Oostenrijk (beide 21,1 %) en Bulgarije (20,7 %); en het laagst in Ierland (10,7 %, volgens gegevens uit 2012), Cyprus (11,6 %) en Griekenland (12,1 %).

Veruit de meeste investeringen werden gedaan door de particuliere sector. Dit kan worden afgelezen uit tabel 5: in 2012 waren de investeringen van bedrijfsleven en huishoudens goed voor 16,0 % van het BBP van de EU-28, terwijl het overeenkomstige cijfer voor overheidsinvesteringen 2,3 % bedroeg. Relatief gezien waren de overheidsinvesteringen het hoogste in Estland (5,4 % van het BBP); de investeringen door het bedrijfsleven waren het hoogst in Bulgarije (16,5 %) en Letland (16,1 %), terwijl de investeringen door huishoudens het hoogst waren in Finland (6,9 %), Italië (6,5 %), Duitsland (6,3 %), Frankrijk (6,2 %) en België (6,0 %)..

Inkomen

Uit een analyse van het BBP in de EU-28 aan de inkomstenkant blijkt dat de verdeling ervan over de productiefactoren van inkomen uit het productieproces werd gedomineerd door de lonen van werknemers, een bedrag dat goed was voor 49,4 % van het BBP in 2013. Het aandeel van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengde inkomen bedroeg 38,6 % van het BBP, terwijl dat voor de belastingen op productie en invoer verminderd met de subsidies 12,1 % bedroeg (zie afbeelding 10). Afbeelding 11 laat zien dat de respectieve inkomensaggregaten zich in 2011 of 2012 hadden hersteld van de verliezen die zij bij de financiële en economische crisis hadden opgelopen. De beloning van werknemers daalde in 2009 met 3,0 %, maar lag in 2013 5,5 % hoger dan het overeenkomstige niveau van 2008. Het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen (bruto) stagneerden reeds in 2008, en daalden in 2009 vervolgens met 8,6 %; in 2012 had dit inkomensaggregaat een niveau bereikt dat boven het hoogste punt van voor de crisis (2007) lag; in 2013 steeg het niveau tot 1,2 % boven deze piek. De daling van de belastingen op productie en invoer verminderd met de subsidies was al in 2008 aangevangen (-2,7 %); de daling versnelde in 2009 (-8,5 %); in 2011 werden deze verliezen goedgemaakt en in 2013 stond dit inkomensaggregaat 6,1 % hoger dan de vorige piek (ook 2007).< imageput imgid="figure10"/>

Consumptie van de huishoudens

De consumptieve bestedingen van de huishoudens waren in de meeste EU-lidstaten goed voor ten minste de helft van het BBP in 2012. Onder de EU-lidstaten was dit aandeel het grootst in Griekenland (76,7 %, gegevens uit 2011), Cyprus (73,9 %), Bulgarije (70,1 %) en Malta (69,1 %). Dit aandeel was daarentegen het laagst in Luxemburg (38,1 %) terwijl dit land toch veruit de hoogste gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per hoofd van de bevolking had ( 30 800 EUR) - zie tabel 6.< imageput imgid="Tabel6"/>

Uit de meer gedetailleerde gegevens over de structuur van de totale consumptieve bestedingen van de huishoudens in de EU-28 in 2012 blijkt dat bijna een kwart (24,1 %) werd besteed aan huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen (zie afbeelding  12). Uitgaven voor vervoer (13,0 %) en uitgaven voor voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken (eveneens 13,0 %) waren de volgende belangrijkste uitgavencategorieën. De resterende categorieën van consumptieve bestedingen in afbeelding 12 waren samen goed voor bijna de helft (49,8 %) van de totale consumptieve bestedingen van de huishoudens.

Gegevensbronnen en beschikbaarheid van gegevens

Het Europees stelsel van nationale en regionale rekeningen (ESR) verschaft de methodiek voor de nationale rekeningen in de EU. De huidige versie, ESR 95, voldeed volledig aan de mondiale richtsnoeren voor nationale rekeningen, het SNA 1993. Overeenkomstig een internationale overeenkomst uit 2008 over een bijgewerkte versie van het SNA, werd in mei 2013 een actuele versie van het ESR — ESA 2010 — vastgesteld; deze zal vanaf september 2014 worden geëffectueerd.

BBP en belangrijkste componenten

De belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen worden verzameld bij institutionele eenheden, en met name niet-financiële of financiële instellingen, de overheid, huishoudens, en instellingen zonder winstoogmerk (NPISH).

Gegevens binnen het gebied van de nationale rekeningen omvatten informatie over BBP-componenten, werkgelegenheid, consumptieaggregaten en besparingen. Veel van deze variabelen worden berekend op jaarbasis en op kwartaalbasis.

Het BBP is de centrale maatstaf van de nationale rekeningen, waarmee de economische positie van een land of regio samenvattend wordt weergegeven. Het kan worden berekend op verschillende manieren: de op productie gebaseerde methode; de op uitgaven gebaseerde methode; en de op inkomen gebaseerde methode.

Door een analyse van het BBP per hoofd van de bevolking blijft de absolute omvang van de bevolking buiten beschouwing, waardoor een vergelijking tussen verschillende landen gemakkelijker wordt. Het BBP per hoofd van de bevolking is een brede economische indicator van de levensstandaard. De in nationale valuta beschikbare BBP-gegevens kunnen worden omgezet in koopkrachtstandaarden (KKS), niet door gebruik te maken van wisselkoersen, maar door gebruik te maken van koopkrachtpariteiten (KKP’s). Deze bieden een betere weergave van de koopkracht van de verschillende valuta’s, waardoor de verschillen in prijspeil tussen de landen geëlimineerd worden. Het volume-indexcijfer van het BBP per hoofd van de bevolking in KKS wordt uitgedrukt in verhouding tot het gemiddelde van de EU-27 (dat wordt vastgesteld op 100). Indien de index van een land hoger/lager dan 100 is, is van dit land het niveau van het BBP per hoofd van de bevolking boven/onder het EU-27-gemiddelde. Deze index is bedoeld voor vergelijkingen tussen landen, en niet voor vergelijkingen op basis van opeenvolgende tijdvakken.

De berekening van de jaarlijkse groei van het BBP tegen constante prijzen, met andere woorden de verandering van het BBP in termen van volume, is bedoeld om vergelijkingen van de dynamiek van de economische ontwikkelingen mogelijk te maken, zowel in de loop van de tijd als tussen de economieën van verschillende omvang, ongeacht de prijsniveaus.

Aanvullende gegevens

De economische productiviteit kan ook worden geanalyseerd per activiteit: op het meest geaggregeerde niveau van de analyse zijn tien NACE rev. 2 rubrieken vastgesteld: landbouw, jacht en visserij; industrie; bouwnijverheid; handel, vervoer, horeca; informatie- en communicatiediensten; financiële diensten en verzekeringsdiensten; vastgoedactiviteiten; zakelijke, wetenschappelijke, technische, administratieve en ondersteunende dienstverlening; openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening; kunst, amusement, recreatie, overige diensten, huishoudens, extraterritoriale organisaties en lichamen. Een analyse van de productie per activiteit in de tijd kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van een maatstaf voor het volume – met andere woorden, door middel van deflatie van de waarde van de productie om de gevolgen van prijsschommelingen te neutraliseren. Op elke activiteit afzonderlijk wordt een deflatie toegepast ter aanpassing aan de prijsschommelingen van de ermee samenhangende producten.

Er wordt een nieuwe reeks gegevens van nationale rekeningen gebruikt in de context van concurrentiekrachtanalyses, met name indicatoren met betrekking tot de productiviteit van de arbeidskrachten, zoals de arbeidsproductiviteitsmaatstaven. Productiviteitsmaatstaven uitgedrukt in KKS zijn bijzonder nuttig voor vergelijkingen tussen landen. Het BBP in KKS per werknemer is bedoeld om een algemene indruk te geven van de productiviteit van de nationale economieën. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat deze maatstaf afhankelijk is van de structuur van de totale werkgelegenheid en bijvoorbeeld kan worden verlaagd door een verschuiving van voltijds werk naar deeltijdwerk. Het BBP in KKS per gewerkt uur geeft een duidelijker beeld van de productiviteit, aangezien de mate van deeltijdwerk van land tot land en van activiteit tot activiteit sterk varieert. De gegevens worden gepresenteerd in de vorm van indexcijfers ten opzichte van het EU-gemiddelde: als de index stijgt tot boven de 100, ligt de arbeidsproductiviteit boven het EU-gemiddelde.

Gegevens over consumptieve bestedingen kunnen worden uitgesplitst volgens de classificatie van individuele verbruiksfuncties (COICOP), die op het meest geaggregeerde niveau twaalf verschillende rubrieken onderkent. Jaarlijkse informatie over de consumptieve bestedingen van de huishoudens kan verkregen worden uit nationale rekeningen die via een macro-economische benadering zijn opgesteld. Een alternatieve bron voor de analyse van de huishoudelijke uitgaven is het het budgetonderzoek: deze informatie wordt verkregen door de huishoudens te vragen een dagboek van hun aankopen bij te houden. Via deze methode wordt op een veel gedetailleerdere manier de aankopen van goederen en diensten geregistreerd en het zorgt er tevens voor dat van meer soorten sociaal-economische analyse gebruikt kan worden gemaakt. Het budgetonderzoek wordt slechts om de vijf jaar uitgevoerd en gepubliceerd - het laatste thans beschikbare referentiejaar is 2005.

Besparingen van particuliere huishoudens zijn de belangrijkste binnenlandse financieringsbron voor kapitaalinvesteringen. Het rekeningenstelsel voorziet zowel in beschikbaar inkomen als in besparingen die op brutobasis moeten worden opgenomen, met andere woorden: met beide aggregaten en met inbegrip van het verbruik van vaste activa.

Context

Europese instellingen, regeringen, centrale banken en andere economische en sociale organen in de publieke en in de private sector hebben behoefte aan een reeks vergelijkbare en betrouwbare statistieken waarop zij hun besluiten kunnen baseren. Nationale rekeningen kunnen worden gebruikt voor verschillende soorten analyse en evaluatie. Het gebruik van internationaal aanvaarde begrippen en definities maakt een analyse van verschillende economieën mogelijk, zoals de onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de EU-lidstaten, dan wel een vergelijking tussen de Europese Unie en derde landen.

Analyse van de conjunctuur en het macro-economisch beleid

Een van de belangrijkste toepassingen van gegevens van de nationale rekeningen is de noodzakelijke ondersteuning van Europese economische beleidsbeslissingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Economische en Monetaire Unie (EMU) met kortetermijnstatistieken van hoge kwaliteit die het toezicht op macro-economische ontwikkelingen mogelijk maken en waarop macro-economisch beleidsadvies kan worden gebaseerd. Zo is een van de meest fundamentele en langlopende vormen van gebruik van de nationale rekeningen het kwantificeren van de groei van een economie: eenvoudig gezegd is dit de groei van het BBP. De kerncijfers van de nationale rekeningen worden met name gebruikt voor de ontwikkeling van en het toezicht op macro-economisch beleid, terwijl gedetailleerde gegevens van de nationale rekeningen ook kunnen worden gebruikt voor de uitwerking van sectoraal of industrieel beleid, met name via een analyse van input/outputtabellen.

Sinds het begin van de EMU in 1999 is de Europese Centrale Bank (ECB) een van de belangrijkste gebruikers van de nationale rekeningen. De strategie van de ECB om de risico's voor de prijsstabiliteit te beoordelen, is gebaseerd op twee analytische perspectieven, waarnaar wordt verwezen als de twee pijlers: de economische en de monetaire analyse. Een groot aantal monetaire en financiële indicatoren wordt aldus beoordeeld aan de hand van andere relevante gegevens die het mogelijk maken om de monetaire, financiële en economische analyse met elkaar te combineren: bijvoorbeeld de belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen en de sectorrekeningen. Op deze wijze kunnen monetaire en financiële indicatoren worden geanalyseerd binnen de context van de rest van de economie.

Het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken produceert de macro-economische prognoses van de Europese Commissie tweemaal per jaar, namelijk in het voorjaar en in het najaar. Deze prognoses bestrijken alle EU-lidstaten om prognoses voor de eurozone en de Europese Unie uit af te leiden, maar omvatten ook verwachtingen voor kandidaat-lidstaten en voor sommige derde landen.

De analyse van de overheidsfinanciën door middel van nationale rekeningen is een ander gangbaar gebruik van deze statistieken. Binnen de Europese Unie is een specifieke toepassing ontwikkeld met betrekking tot de convergentiecriteria voor de EMU, waarvan er twee rechtstreeks de openbare financiën betreffen. Deze criteria zijn vastgesteld op basis van gegevens uit de nationale rekeningen, te weten het overheidstekort en de overheidsschuld ten opzichte van het BBP. Zie het artikel overstatistieken over de financiële posities van overheden voor meer informatie.

Regionaal, structureel en sectoraal beleid

Naast de analyse van de conjunctuurcyclus en het macro-economisch beleid zijn er nog andere beleidsgerelateerde doelen waarvoor de gegevens van Europese nationale en regionale rekeningen worden gebruikt, vooral wat regionale, structurele en sectorale kwesties betreft.

De toewijzing van uitgaven in het kader van de structuurfondsen is ten dele gebaseerd op de regionale rekeningen. Voorts worden regionale statistieken gebruikt voor de evaluatie achteraf van de resultaten van het regionaal beleid en het cohesiebeleid.

De bevordering van groei en werkgelegenheid is een strategische prioriteit voor de Europese Unie en de lidstaten, en maakt deel uit van de Europa 2020- strategie. Ter ondersteuning van deze strategische prioriteiten worden de gemeenschappelijke beleidsvormen toegepast in alle sectoren van de economie van de Europese Unie, terwijl de lidstaten hun eigen nationale structurele hervormingen doorvoeren. Om te zorgen dat dit zo gunstig mogelijk uitwerkt en om zich voor te bereiden op toekomstige uitdagingen, onderwerpt de Europese Commissie deze beleidsmaatregelen aan een analyse.

De Europese Commissie verricht economische analyses die bijdragen tot de ontwikkeling van gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) door de doelmatigheid van de verschillende ondersteuningsmechanismen te analyseren en een langetermijnvisie te ontwikkelen. Dit omvat onderzoek, analyses en effectbeoordelingen over onderwerpen die verband houden met landbouw en de plattelandseconomie in de Europese Unie en derde landen, deels met gebruikmaking van de landbouwrekeningen.

De vaststelling van streefcijfers, benchmarking en bijdragen

Het beleid binnen de EU stelt in toenemende mate doelen op de middellange en lange termijn vast, die al dan niet bindend zijn. Voor sommige beleidsgebieden wordt het niveau van het BBP gebruikt als noemer van de benchmark, bijvoorbeeld door de doelstelling voor de uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling vast te stellen op 3 % van het BBP.

De nationale rekeningen worden ook gebruikt om, aan de hand van de basisvoorschriften die zijn vastgelegd in een besluit van de Raad, de middelen van de Europese Unie vast te stellen. Het totale bedrag aan eigen middelen dat nodig is voor de financiering van de begroting van de Europese Unie wordt bepaald door de totale uitgaven verminderd met diverse opbrengsten en de maximale omvang van de eigen middelen is gekoppeld aan het bruto nationaal inkomen (BNI) van de Europese Unie.

De gegevens van de nationale rekeningen worden niet alleen gebruikt om de begrotingsbijdragen binnen de Europese Unie vast te stellen, maar ook voor de bepaling van de bijdragen aan andere internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties (VN). De bijdragen aan de VN-begroting zijn gebaseerd op het bruto nationaal inkomen, in combinatie met een aantal aanpassingen en grenswaarden.

Analisten en voorspellers

Nationale rekeningen worden ook op grote schaal gebruikt door analisten en onderzoekers om de economische situatie en de ontwikkelingen te onderzoeken. Sociale partners, zoals vertegenwoordigers van bedrijven (bijvoorbeeld beroepsverenigingen) of vertegenwoordigers van werknemers (bijvoorbeeld vakbonden), hebben zelf ook belang bij de nationale rekeningen voor de analyse van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de arbeidsverhoudingen. Daarnaast gebruiken de onderzoekers en analisten de nationale rekeningen voor conjunctuurcyclusanalyse, voor het analyseren van langdurige economische cycli en deze te relateren aan economische, politieke of technologische ontwikkelingen.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Hoofdtabellen

Nationale jaarrekeningen (t_nama)
Het BBP en de voornaamste componenten (t_nama_gdp)
Inkomen, sparen en financieringsoverschot / financieringstekort (t_nama_inc)
Nationale rekeningen gedetailleerde uitsplitsingen (naar bedrijfstak, naar product, naar verbruiksfunctie) (t_nama_brk)
Aanvullende indicatoren bij de nationale rekeningen - jaargegevens (t_nama_aux)
Regionale economische rekeningen - ESR 95 (t_nama_reg)

Databank

Nationale jaarrekeningen (nama)
Het BBP en de voornaamste componenten (nama_gdp)
Invoer en uitvoer door de EU-lidstaten/derde landen (nama_exi)
Eindverbruik aggregaten (nama_fcs)
Inkomen, sparen en financieringsoverschot / financieringstekort (nama_inc)
Nationale rekeningen gedetailleerde uitsplitsingen (naar bedrijfstak, naar product, naar verbruiksfunctie) (nama_brk)
Aanvullende indicatoren bij de nationale rekeningen - jaargegevens (nama_aux)
Regionale economische rekeningen - ESR 95 (nama_reg)
Aanbod-, gebruiks- en input-outputtabellen (naio)
Aanbod-, gebruiks- en input-outputtabellen - EU-aggregaten (naio_agg)
Aanbod-, gebruiks- en input-outputtabellen (product*product)-nationale gegevens (naio_ckp)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

ESMS metadata files (in het Engels)

Methodologie handleidingen

Andere methodologische informatie

Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)

Andere informatie

Externe links