Statistics Explained

Werkgelegenheidsstatistieken

Gegevens van september 2011. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. De versie in het Engels is recenter.

Dit artikel bevat recente statistieken over de werkgelegenheid in de Europese Unie (EU), waaronder een analyse op basis van belangrijke sociaaleconomische aspecten: werkgelegenheidsstatistieken vertonen aanzienlijke verschillen naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau; ook zijn er grote verschillen tussen de EU-lidstaten en tussen de regio's in deze lidstaten.

Figuur 1: Arbeidsparticipatie, leeftijdsgroep 15-64 jaar, 2010
(%) - Bron: Eurostat (lfsi_emp_a)
Figuur 2: Spreiding van regionale arbeidsparticipatie, 2005 en 2010 (1)
((variatiecoëfficiënt van arbeidsparticipatie in de leeftijdsgroep 15-64 jaar) in de regio's (NUTS-niveau 2))- Bron: Eurostat (tsisc050)
Figuur 3: Arbeidsparticipatie naar geslacht, 2010 (1)
(%) - Bron: Eurostat (lfsi_emp_a)
Tabel 1: Arbeidsparticipatie, leeftijdsgroep 15-64 jaar, 2000
(%) - Bron: Eurostat (lfsi_emp_a)
Tabel 2: Arbeidsparticipatie voor geselecteerde bevolkingsgroepen, 2000-2010
(%) - Bron: Eurostat (lfsi_emp_a)
Tabel 3: Arbeidsparticipatie naar hoogste opleidingsniveau, leeftijdsgroep 25-64 jaar, 2010
(%) - Bron: Eurostat (lfsa_ergaed)
Figuur 4: Arbeidsparticipatie naar leeftijdsgroep, 2010 (1)
(%) - Bron: Eurostat (lfsi_emp_a)
Figuur 5: Jaarlijkse werkgelegenheidsgroei, 2000-2010
(verandering van het aantal werknemers in %) - Bron: Eurostat (lfsi_grt_a)
Tabel 4: Jaarlijkse werkgelegenheidsgroei naar geslacht, 2000-2010
(verandering van het aantal werknemers in %) - Bron: Eurostat (lfsi_grt_a)
Tabel 5: Personen die in deeltijd werken of een tweede baan hebben, 2000-2010
(% van de totale werkgelegenheid) - Bron: Eurostat (tps00159), (lfsa_e2gis) en (lfsa_egan)
Figuur 6: Personen die in deeltijd werken, 2010
(% van de totale werkgelegenheid) - Bron: Eurostat (tps00159)
Figuur 7: Aandeel van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, leeftijdsgroep 15-64 jaar, 2010
(% van het totale aantal werknemers) - Bron: Eurostat (lfsa_etpga)

Statistieken over de arbeidsmarkt spelen een centrale rol in veel beleidsmaatregelen van de EU na de invoeging van een werkgelegenheidshoofdstuk in het Verdrag van Amsterdam in 1997. De arbeidsparticipatie, met andere woorden het aandeel van de werkenden in de bevolking in de werkende leeftijd, is een belangrijke sociale indicator.

Belangrijkste statistische resultaten

Arbeidsparticipatie naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau

De arbeidsparticipatie van personen van 15-64 jaar in de EU-27, zoals gemeten in de Arbeidskrachtenenquête, daalde van 64,6 % in 2009 tot 64,2 % in 2010. Deze daling met 0,4 procentpunten volgde op een daling met 1,3 procentpunten in 2009, de eerste afname van de arbeidsparticipatie in de EU-27 sinds 2002; de arbeidsparticipatie in de EU-27 bedroeg 60,7 % in 1997 (het eerste jaar waarin gegevens voor deze reeks beschikbaar zijn) en bereikte in 2008 een hoogtepunt van 65,9 %.

Er bestaan grote verschillen in arbeidsparticipatie, niet alleen van land tot land maar ook volgens regionale patronen binnen de EU-lidstaten, waarbij in Italië in 2010 een relatief grote spreiding (17,8 %) te zien was (gemeten op basis van de variatiecoëfficiënt voor regio's op NUTS-niveau 2). Daarentegen was er relatief weinig verschil in arbeidsparticipatie tussen de verschillende regio's van Portugal, Oostenrijk, Griekenland, Zweden, Nederland en Denemarken (alle minder dan 4 %). De spreiding van de regionale werkgelegenheid in de gehele EU-27 was in 2010 gelijk aan die van vijf jaar daarvoor, terwijl die van de (EZ-15)-eurozone was gestegen – zie Figuur 2.

De arbeidsparticipatie is over het algemeen lager voor vrouwen en oudere werknemers. In 2010 bedroeg de arbeidsparticipatie voor mannen in de EU-27 70,1 % , tegenover 58.2 % voor vrouwen. De percentages voor mannen en vrouwen daalden zowel in 2009 als in 2010, zodat in 2010 het percentage voor mannen 2,7 procentpunten lager was dan in 2008 en dat voor vrouwen 0,9 procentpunten lager uitviel. Uit vergelijkingen op langere termijn blijkt dat de arbeidsparticipatie van mannen in 2010 rond hetzelfde niveau lag als in 1997 (het begin van de reeks), toen deze 70,0 % bedroeg, terwijl het percentage voor vrouwen met 6,8 procentpunten was gestegen ten opzichte van 51,4 % in 1997.

De arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55-64 jaar) in de EU-27 lag in 2010 op 46,3%. In tegenstelling tot de totale arbeidsparticipatie was de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in 2010 hoger dan in het jaar daarvoor (46,0 %), een voortzetting van de gestage toename van dit cijfer vanaf 1998, toen het percentage 36,2 % bedroeg. In 2010 bedroeg de arbeidsparticipatie van oudere werknemers in acht lidstaten meer dan 50 %; de hoogste werd geregistreerd in Zweden (70,5 %).

De arbeidsparticipatie verschilt aanzienlijk naar gelang van het opleidingsniveau: voor statistieken op dit gebied wordt de arbeidsparticipatie gebaseerd op de leeftijdsgroep van 25-64 jaar en niet op die van 15-64 jaar. De arbeidsparticipatie van mensen die tertiair onderwijs hebben gevolgd, bedroeg in de EU-27 in 2010 83,9 %, ver boven het percentage (53,8 %) voor mensen die basisonderwijs of lager secundair onderwijs hebben genoten. In de EU-27 lag de arbeidsparticipatie van mensen met een diploma van hoger secundair of postsecundair niet-tertiair onderwijs op 73,1 %. De daling die de arbeidsparticipatie in 2010 voor mensen met basisonderwijs of lager secundair onderwijs liet zien, was de derde jaarlijkse daling op rij, een afname met in totaal 3,4 procentpunten ten opzichte van 57,2 % in 2007. Voor personen met een diploma van hoger secundair of postsecundair niet-tertiair onderwijs liep de arbeidsparticipatie tussen 2008 en 2010 met 1,8 procentpunten terug, terwijl die voor mensen met een diploma van het tertiair onderwijs over dezelfde periode met 1,4 procentpunten afnam.

Deeltijdwerk en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Het aandeel van de beroepsbevolking in de EU-27 dat aangeeft dat zij in eerste werkkring in deeltijd werken, is gestaag toegenomen 16,2 % in 2000 tot 19,2 % in 2010. Het hoogste percentage deeltijdwerkers werd geregistreerd in Nederland (48,9 % in 2010), gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Duitsland en Oostenrijk, waar meer dan een kwart (25 %-27 %) van de werknemers in deeltijd werkte. Deeltijdbanen zijn daarentegen niet zeer gebruikelijk in Bulgarije (2,4 % van de werkgelegenheid) en Slowakije (3,9 %).

De populariteit van deeltijdwerk verschilt aanzienlijk tussen mannen en vrouwen. Iets minder dan een derde (31,9 %) van de vrouwelijke werknemers in de EU-27 werkte in 2010 in deeltijd, een veel hoger percentage dan dat voor mannen (8,7 %). Driekwart (76,5 %) van alle werkende vrouwen in Nederland werkte in 2010 in deeltijd, veruit het hoogste percentage van alle lidstaten. [1].

Na een daling in 2008 en 2009 nam het aandeel van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tijdelijk werk) in de EU-27 in 2010 toe tot 13,9 %. Een op de vier werknemers in Polen en Spanje had in 2010 een tijdelijk contract en in Portugal lag het percentage ongeveer even hoog. In de overige lidstaten varieerde het aandeel werknemers met van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 18,3 % in Nederland tot slechts 1,1 % in Roemenië. De geneigdheid om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te gebruiken, verschilt sterk tussen de lidstaten en dit zou op zijn minst enigszins kunnen samenhangen met de nationale gebruiken, de vraag naar en het aanbod van arbeid, en het gemak waarmee werkgevers mensen kunnen aannemen of ontslaan.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Bronstatistieken

De belangrijkste bron voor arbeidsmarktstatistieken is de EU-arbeidskrachtenenquête; een andere veelgebruikte bron voor werkgelegenheidsstatistieken zijn de nationale rekeningen. Beide bronnen maken gebruik van vergelijkbare definities die gebaseerd zijn op internationale normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het Europees systeem van rekeningen. Een derde potentiële bron van gegevens met betrekking tot werkgelegenheidsstatistieken zijn bedrijfsstatistieken.

Alle informatie in dit artikel is afkomstig uit de EU-arbeidskrachtenenquête, met uitzondering van de gegevens over de werkgelegenheidsgroei, die gebaseerd zijn op de nationale rekeningen. De nationale rekeningen publiceren schattingen van de werkgelegenheid zonder leeftijdsgrenzen of sociaaldemografische onderverdelingen, waardoor de gegevens beter geschikt zijn voor een analyse van de werkgelegenheid als arbeidsinput en niet zozeer als maatschappelijk verschijnsel.

De EU-arbeidskrachtenenquête is een steekproefenquête die elk kwartaal wordt gehouden onder particuliere huishoudens in de EU, de EVA-landen (met uitzondering van Liechtenstein) en de kandidaat-lidstaten. Deze verschaft jaarlijkse [2] en kwartaalresultaten in verband met de arbeidsparticipatie van personen van 15 jaar en ouder. De EU-arbeidskrachtenenquête verzamelt gegevens over de status van de beroepsbevolking (alle personen die werkzaam, werkloos of economisch inactief) zijn, werkgelegenheidskenmerken, arbeidstijd, zoeken van werk door werklozen, opleidingsniveaus, recent onderwijs en recente opleiding, alsmede de demografische achtergrond en gezinssamenstelling van elk individu. De steekproef voor de EU-arbeidskrachtenenquête omvat per kwartaal ongeveer 1,5 miljoen personen. De steekproefpercentages per kwartaal variëren tussen 0,2 % en 3,3 % per land. Eurostat begon in 1983 met het verzamelen van microgegevens door middel van de arbeidskrachtenenquête met één referentiekwartaal per jaar (meestal het voorjaar). In de periode 1998-2005 is de enquête uitgegroeid tot een doorlopende kwartaalenquête; alle 27 lidstaten leveren nu kwartaalresultaten.

Definitie van werkgelegenheid en belangrijkste kenmerken

De beroepsbevolking (arbeidskrachten) bestaat uit werkenden en werklozen. De EU-arbeidskrachtenenquête definieert werkzame personen als personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieweek hebben gewerkt, ook al is het maar één uur per week, voor loon, winst of verhoging van het gezinsinkomen. De beroepsbevolking omvat ook mensen die niet aan het werk waren maar wel een baan of zelfstandige activiteit hadden waarvan zij tijdelijk afwezig waren, bijvoorbeeld wegens ziekte, vakantie, arbeidsconflict, onderwijs of opleiding.

Werkgelegenheid kan worden gemeten aan de hand van het aantal personen of banen, in voltijdequivalenten of in gewerkte uren. Bij alle ingediende schattingen wordt het aantal personen gebruikt; de informatie die voor de arbeidsparticipatie wordt ingediend, is ook gebaseerd op schattingen van het aantal personen. Werkgelegenheidsstatistieken worden vaak als arbeidsparticipatie geregistreerd om de wijzigingen in de omvang van de bevolking van landen in de loop van de tijd te verdisconteren en vergelijkingen tussen landen van verschillende omvang te vergemakkelijken. Deze percentages worden over het algemeen gepubliceerd voor de bevolking in de werkende leeftijd, waarmee meestal het aantal mensen van 15-64 jaar wordt bedoeld, hoewel in Spanje, Zweden (alleen tot 2001), het Verenigd Koninkrijk en IJsland de leeftijdsgroep van 16-64 jaar wordt gebruikt; deze leeftijdsgroep (15-64 jaar) is ook een standaard die door andere internationale statistische organisaties wordt gebruikt.

Bepaalde belangrijke werkgelegenheidskenmerken, zoals gedefinieerd in de EU-arbeidskrachtenenquête, zijn onder andere:

  • werknemers: personen die werken voor de overheid of een particuliere werkgever en een vergoeding ontvangen in de vorm van loon, salaris, prestatiebeloning of betaling in natura; hieronder vallen ook niet-dienstplichtige leden van de strijdkrachten;
  • zelfstandigen werken in hun eigen onderneming, landbouwbedrijf of praktijk. Een zelfstandige wordt geacht in de referentieweek te hebben gewerkt als hij/zij voldoet aan een van de volgende criteria: hij/zij werkt met het doel winst te maken, besteedt tijd aan de exploitatie van een onderneming, of is bezig met het oprichten van een onderneming;
  • het onderscheid voltijd/deeltijd in de eerste werkkring wordt aangegeven door de respondent, behalve in Duitsland, Ierland en Nederland, waar drempelwaarden voor de doorgaans gewerkte uren worden gehanteerd;
  • indicatoren voor werkzame personen met een tweede werkkring hebben alleen betrekking op personen met meer dan één werkkring tegelijkertijd; mensen die in de referentieweek van baan zijn veranderd, worden niet geteld als mensen met twee banen;
  • een werknemer wordt geacht een tijdelijk dienstverband te hebben als de werkgever en de werknemer overeenkomen dat het einde ervan wordt bepaald door objectieve voorwaarden, zoals een bepaalde datum, de voltooiing van een opdracht of de terugkeer van een werknemer die tijdelijk wordt vervangen. Voorbeelden hiervan zijn: seizoenarbeiders; mensen die door een uitzendbureau of arbeidsbemiddelingsbureau in dienst worden genomen en bij een derde worden geplaatst om een bepaalde taak uit te voeren (tenzij er sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd); mensen met specifieke opleidingscontracten.

Uit de spreiding van de regionale arbeidsparticipatie (NUTS-niveau 2) komen de regionale verschillen in werkgelegenheid binnen landen en groepen van landen naar voren. De spreiding is nul is als de arbeidsparticipatie in alle regio's gelijk is en stijgt naarmate de verschillen in regionale arbeidsparticipatie toenemen. De indicator is op enkele landen niet van toepassing omdat deze slechts één of twee regio's van NUTS-niveau 2 omvatten. De arbeidsparticipatie in deze landen (regio's) wordt wel gebruikt om de indicator op Europees niveau te berekenen.

De jaarlijkse werkgelegenheidsgroei geeft van jaar tot jaar de procentuele verandering van het totale aantal werknemers in het economisch gebied van het land of het geografisch gebied; gegevensbron voor de werkgelegenheidsgroei zijn de nationale rekeningen.

Context

Werkgelegenheidsstatistieken kunnen worden gebruikt voor een aantal uiteenlopende analysen, waaronder macro-economische studies (met andere woorden, werknemers als productiefactor) of studies over arbeidsproductiviteit of concurrentievermogen. Zij kunnen ook worden gebruikt voor het bestuderen van een aantal maatschappelijke en gedragsaspecten die samenhangen met de individuele arbeidssituatie, zoals de maatschappelijke integratie van minderheden of werk als bron van huishoudinkomen.

Werkgelegenheid is zowel een structurele indicator als een kortetermijnindicator. Als structurele indicator kan werkgelegenheid meer inzicht verschaffen in de structuur van de arbeidsmarkt en de economische systemen, gemeten aan de hand van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, of in de kwaliteit van de werkgelegenheid. Als kortetermijnindicator volgt werkgelegenheid de conjunctuurcyclus; werkgelegenheid heeft in die zin echter beperkingen, omdat zij vaak wordt beschouwd als een achterblijvende indicator.

Werkgelegenheidsstatistieken spelen een centrale rol in veel EU-beleid. Sinds de werkgelegenheidstop van Luxemburg in november 1997 bestaat er een Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS)); deze werd in 2005 aangepast om de werkgelegenheidsstrategie van de EU nauwer te laten aansluiten op een aantal herziene Lissabon-doelstellingen. Sinds juli 2008 zijn de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid voor 2008-2010 geactualiseerd.

In maart 2010 heeft de Europese Commissie het startsein gegeven voor de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; deze werd in juni 2010 formeel goedgekeurd door de Europese Raad. De Europese Raad bereikte overeenstemming over vijf centrale streefcijfers zijn, waarvan de eerste is om de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tegen 2020 tot 75 % te verhogen. De lidstaten mogen aan de hand van deze streefcijfers hun eigen nationale streefcijfers vaststellen en zij zullen nationale hervormingsprogramma's opstellen met acties om de strategie uit te voeren. De strategie kan ten minste deels worden verwezenlijkt door middel van de bevordering van flexibele arbeidsvoorwaarden – deeltijdwerk en thuiswerken bijvoorbeeld – waarvan verwacht wordt dat zij de arbeidsparticipatie zullen bevorderen. Andere initiatieven die meer mensen kunnen stimuleren in het arbeidsproces te treden zijn verbetering van de beschikbare kinderopvangvoorzieningen, een groter aanbod op het gebied van een leven lang leren en het bevorderen van beroepsmobiliteit. In dit thema staat "flexizekerheid" centraal: beleidsmaatregelen die tegelijkertijd gericht zijn op de flexibiliteit van de arbeidsmarkten, de werkorganisatie en de arbeidsverhoudingen, waarbij rekening wordt gehouden met de combinatie van werk en privéleven, werkzekerheid en sociale bescherming.

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

LFS main indicators (t_lfsi)
Population, activity and inactivity - LFS adjusted series (t_lfsi_act)
Employment - LFS adjusted series (t_lfsi_emp)
Employment growth by gender (tsieb050)
Employment rate by gender (tsiem010)
Employment rate of older workers by gender (tsiem020)
Persons employed part-time - Total (tps00159)
Employees with a contract of limited duration (annual average) (tps00073)
LFS series - Detailed annual survey results (t_lfsa)
Employment rate, by highest level of education attained (tsdec430)
Employed persons with a second job (tps00074)
Hours worked per week of full-time employment (tps00071)
Hours worked per week of part-time employment (tps00070)
Unemployment rates of the population aged 25-64 by level of education (tps00066)

Databank

LFS main indicators (lfsi)
Population, activity and inactivity - LFS adjusted series (lfsi_act)
Employment - LFS adjusted series (lfsi_emp)
Unemployment - LFS adjusted series (une)
Education and training - LFS adjusted series (lfsi_edu)
LFS series - Detailed quarterly survey results (from 1998) (lfsq) (Information on NACE Rev.2)
Total population - LFS series (lfsq_pop)
Activity and activity rates - LFS series (lfsq_act)
Employment - LFS series (lfsq_emp)
Employment rates - LFS series (lfsq_emprt)
Self employed - LFS series (lfsq_empself)
Employees - LFS series (lfsq_emppaid)
Temporary employment - LFS series (lfsq_emptemp)
Full-time and part-time employment - LFS series (lfsq_empftpt)
Population in employment having a second job - LFS series (lfsq_emp2job)
Working time - LFS series (lfsq_wrktime)
Total unemployment - LFS series (lfsq_unemp)
Inactivity - LFS series (lfsq_inac)
LFS series - Detailed annual survey results (lfsa) (Information on NACE Rev.2)
Total population (lfsa_pop)
Activity and activity rates - LFS series (lfsa_act)
Employment - LFS series (lfsa_emp)
Employment rates - LFS series (lfsa_emprt)
Self employed - LFS series (lfsa_empself)
Employees - LFS series (lfsa_emppaid)
Temporary employment - LFS series (lfsa_emptemp)
Full-time and part-time employment - LFS series (lfsa_empftpt)
Population in employment having a second job - LFS series (lfsa_emp2job)
Population in employment working during asocial hours - LFS series (lfsa_empasoc)
Working time - LFS series (lfsa_wrktime)
Total unemployment - LFS series (lfsa_unemp)
Inactivity - LFS series (lfsa_inac)
LFS series -Specific topics (lfst)
Households statistics - LFS series (lfst_hh)
LFS regional series (lfst_r)
LFS ad-hoc modules (lfso)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor tabellen en figuren (MS Excel)

Externe links

Zie ook

Voetnoten

  1. Iedereen die minder dan 35 uur per week werkt, wordt in Nederland geacht in deeltijd te werken.
  2. Voor Zwitserland zijn alleen resultaten van de Arbeidskrachtenenquête van het voorjaar beschikbaar (voor het tweede kwartaal) en deze worden als jaarlijkse schattingen in de desbetreffende tabellen en cijfers gebruikt.