Statistics Explained

Statistieken inzake inkomensverdeling

Revision as of 17:02, 12 January 2015 by Groendo (talk | contribs) (→‎Databank)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Gegevens van oktober 2012. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank. De versie in het Engels is recenter.
Figuur 1: Armoederisicopercentage en -drempel, 2010- Bron: Eurostat (ilc_li01) en (ilc_li02)
Tabel 1: Armoederisicopercentage na sociale overdrachten, 2008-2010
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li02)
Tabel 2: Armoederisicopercentage na sociale overdrachten naar meest frequente activiteit, 2010 (1)
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li04)
Figuur 2: Armoederisicopercentage voor en na sociale overdrachten, 2010 (1)
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li02) en (ilc_li10)
Figuur 3: Mate van ongelijkheid van inkomensverdeling, 2010
(verhouding inkomenskwintielen) - Bron: Eurostat (ilc_di11)
Figuur 4: Relatieve verhouding mediaan inkomen, 2010
(verhouding van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen van personen ouder dan 65 jaar en het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen van personen jonger dan 65 jaar) - Bron: Eurostat (ilc_pnp2)
Figuur 5: Relatieve verhouding tussen mediaan inkomen onder armoederisicodrempel en die drempel, 2010
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li11)

Dit artikel bevat een analyse van recente statistieken over financiële armoede en inkomensongelijkheden in de Europese Unie (EU). Vergelijkingen van de levensstandaard tussen landen zijn vaak gebaseerd op het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking – wat in geld uitdrukt hoe rijk het ene land is in vergelijking met het andere. Deze kernindicator zegt echter weinig over de inkomensverdeling binnen een land en geeft ook geen informatie over niet-monetaire factoren die een belangrijke invloed kunnen hebben op de kwaliteit van leven van de bevolking. Enerzijds kan een ongelijke inkomensverdeling mensen stimuleren om hun situatie te verbeteren door te werken of nieuwe vaardigheden op te doen en door innovatie. Anderzijds worden inkomensongelijkheden vaak in verband gebracht met criminaliteit, armoede en sociale uitsluiting.

Belangrijkste statistische resultaten

Armoederisicopercentage en –drempel

In 2010 werd geschat dat 16,4 % van de bevolking van de EU-27 na sociale overdrachten een armoederisico liep (zie Figuur 1). Dit percentage, berekend als een gewogen gemiddelde van de nationale resultaten, verhult echter grote verschillen tussen de lidstaten van de EU. In zes landen, namelijk Letland (21,3 %), Roemenië (21,1 %), Bulgarije (20,7 %), Spanje (20,7 %), Litouwen (20,2 %) en Griekenland (20,1 %), werd meer dan een vijfde van de bevolking geacht een armoederisico te lopen. Het laagste percentage personen met een armoederisico werd waargenomen in Nederland (10,3 %) en Tsjechië (9,0 %). Noorwegen (11,2 %) en IJsland (9,8 %) rapporteerden ook relatief lage percentages personen met een armoederisico.

De armoederisicodrempel (ook weergegeven in Figuur 1) is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen. Meestal wordt deze levensstandaard uitgedrukt in koopkrachtstandaard (KKS) om rekening te houden met de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de landen. Deze drempel varieerde in 2010 sterk tussen de EU-lidstaten van KKS 2 122 in Roemenië en KKS 3 528 in Bulgarije tot een niveau tussen KKS 11 000 en KKS 12 000 in Nederland, Cyprus en Oostenrijk, en lag het hoogst in Luxemburg met KKS 16 049; de armoedegrens lag ook relatief hoog in Noorwegen en Zwitserland (in beide landen boven KKS 13 000).

In het algemeen is het armoederisico (na sociale overdrachten) van het ene op het andere jaar vrij stabiel (zie Tabel 1). Tussen 2009 en 2010 waren de enige uitzonderingen op deze regel Letland (met een verlaging van 4,4 procentpunten van 25,7 % in 2009 tot 21,3 % in 2010) en Estland (met een verlaging met 3,9 procentpunten van 19,7 % in 2009 naar 15,8 % in 2010). Het armoederisicopercentage na sociale overdrachten steeg in Slowakije, Ierland, Spanje en Slovenië tussen 2009 en 2010 met ten minste één procentpunt. Kroatië liet een sterkere stijging zien (2,6 procentpunten), hoewel dit te wijten zou kunnen zijn aan een overschakeling op andere gegevens in 2010.

Verschillende groepen in de samenleving zijn meer of minder kwetsbaar voor financiële armoede. In 2010 verschilde het armoederisicopercentage (na sociale overdrachten) tussen mannen en vrouwen relatief weinig (15,6 % ten opzichte van 17,0 %). Het grootste verschil van 3,3 procentpunt (19,0 % voor mannen en 22,3 % voor vrouwen) werd vastgesteld in Bulgarije. Verder rapporteerden Zweden, Cyprus, Oostenrijk, Slovenië en Italië dat het armoederisico onder vrouwen in 2010 minstens 2,5 procentpunten hoger lag dan dat voor mannen. Daarentegen waren er vier EU-lidstaten waar het armoederisico iets groter was onder mannen dan onder vrouwen, namelijk Litouwen, Letland, Hongarije en Luxemburg.

De verschillen in armoederisico werden groter wanneer de bevolking werd ingedeeld naar activiteit (zie Tabel 2). Werklozen zijn een bijzonder kwetsbare groep: bijna de helft (45,0 %) van de werklozen in de EU-27 liep in 2010 risico op armoede, waarbij veruit de hoogste percentages werden opgetekend in Duitsland (70,3 %) en Litouwen (55,6 %), terwijl in vier andere lidstaten (Bulgarije, Letland, het Verenigd Koninkrijk en Estland) in 2010 iets minder dan de helft van de werklozen risico op armoede liep. Ongeveer één op de zeven gepensioneerden in de EU-27 (13,9 %) liep in 2010 risico op armoede; dit cijfer lag veel hoger in Cyprus (41,1 %) en Bulgarije (30,0 %). Mensen die werken lopen een veel kleiner risico op armoede (gemiddeld 8,4 % in de hele EU-27), hoewel een vrij groot aandeel van de werknemers in Roemenië (17,2 %) en Griekenland (13,8 %) in armoede dreigden te vervallen, terwijl Spanje, Litouwen, Polen en Luxemburg elk rapporteerden dat meer dan één op de tien arbeidskrachten in 2010 een risico op armoede liep.

Maatregelen voor sociale bescherming kunnen worden gebruikt om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, bijvoorbeeld door middel van uitkeringen. Het succes van maatregelen voor sociale bescherming kan onder andere worden beoordeeld met behulp van indicatoren voor het armoederisico voor en na sociale overdrachten te vergelijken (zie figuur 2). In 2010 werd het armoederisico onder de bevolking van de EU-27 door de sociale overdrachten verkleind van 25,9 % vóór overdracht tot 16,4 % na overdracht, waardoor bijna 37 % van de mensen die anders met armoede zouden worden bedreigd, boven de armoedegrens terechtkwam. Relatief gezien was de impact van sociale uitkeringen het laagst in Griekenland, Italië, Roemenië en Bulgarije. Daarentegen kwam minstens de helft van alle personen in Ierland, Hongarije, Denemarken, Zweden, Finland, Nederland, Tsjechië en Luxemburg met een armoederisico als gevolg van sociale overdrachten boven de armoedegrens uit; dit was ook het geval in Noorwegen en IJsland.

Inkomensongelijkheden

Regeringen, beleidsmakers en de maatschappij in het algemeen kunnen armoede en sociale uitsluiting niet bestrijden zonder de ongelijkheden in de samenleving te analyseren, of die nu economisch of sociaal van aard zijn. Gegevens over economische ongelijkheid zijn met name belangrijk om een schatting van relatieve armoede te maken, omdat de spreiding van economische middelen rechtstreeks van invloed kan zijn op de omvang en de ernst van de armoede (zie Figuur 3). Er waren in 2010 grote ongelijkheden in de inkomensverdeling onder de bevolking van de EU-27: de 20 % van de bevolking met het hoogste equivalent besteedbaar inkomen verdiende vijfmaal zo veel als de 20 % met het laagste equivalent besteedbaar inkomen. Dit percentage varieerde aanzienlijk tussen de lidstaten, van 3,4 in Slovenië en Hongarije en 3,5 in Zweden en Tsjechië tot 5,9 in Bulgarije, 6,0 in Roemenië, 6,9 in Letland en Spanje, en Litouwen op kop met 7,3.

De ongelijkheden die veel verschillende groepen in de samenleving ondervinden, zijn van belang voor het vaststellen van bepaald beleid. Eén groep van specifiek belang zijn ouderen, wat deels een afspiegeling is van het groeiende aandeel 65-plussers in de Europese bevolking. Pensioenstelsels kunnen een belangrijke rol spelen in de bestrijding van armoede onder ouderen. Daarom is het interessant de inkomens van ouderen met de rest van de bevolking te vergelijken. In de hele EU-27 hadden 65-plussers in 2010 een mediaan inkomen dat gelijk was aan 88, % van het mediaan inkomen van de bevolking jonger dan 65 jaar (zie Figuur 4). Hongarije en Luxemburg waren de enige lidstaten waar het inkomen van ouderen hoger lag dan dat van mensen onder 65 jaar. In Frankrijk, Roemenië, Polen, Italië, Litouwen en Oostenrijk bedroeg het mediaan inkomen van ouderen meer dan 90 % van dat van mensen jonger dan 65; dit was ook het geval in IJsland. Daarentegen hadden ouderen in Cyprus mediane inkomens die minder dan 65 % lager waren dan die van mensen jonger dan 65 jaar. Deze verhouding lag in Denemarken, Estland, Bulgarije, België, Letland, Finland en Zweden tussen 70 % en 80 %; deze relatief lage verhoudingen komen in grote lijnen overeen met de pensioenrechten. De ernst van de armoede, die helpt te kwantificeren hoe arm de armen precies zijn, kan worden gemeten aan de hand van de relatieve verhouding tussen het mediaan inkomen onder de armoederisicodrempel en die drempel. Het mediaan inkomen van personen met een armoederisico in de EU-27 lag in 2010 gemiddeld 23,2&nbsp%; onder de armoedegrens van 60 %. Van de landen die in Figuur 5 te zien zijn, was de relatieve verhouding tussen het mediaan inkomen onder de armoederisicodrempel en die drempel het grootst in Litouwen (32,6 %), Spanje en Roemenië (beide 30,6 %), Bulgarije (29,6 %) en Letland (29,4 %); Ook in Kroatië was deze vrij groot (28,6 %). Het kleinste verschil tussen de EU-lidstaten werd waargenomen in Finland (13,8 %), gevolgd door Ierland (15,2 %), Nederland (16,2 %) en Hongarije (16,5 %).

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

De EU-statistiek van inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC) ging in 2003 van start op basis van een gentlemen's agreement tussen Eurostat, zes EU-lidstaten (Oostenrijk, België, Denemarken, Griekenland, Ierland en Luxemburg) en Noorwegen. De EU-SILC werd ingevoerd om onderliggende gegevens aan te leveren voor de indicatoren met betrekking tot inkomens en levensomstandigheden – de wettelijke basis voor de verzameling van gegevens betreft Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad. Na de formele invoering van de verzameling van deze statistieken in 15 landen in 2004 werd deze in 2005 uitgebreid tot alle overige lidstaten van de EU-25, samen met IJsland en Noorwegen. Bulgarije en Turkije gingen in 2006 met de EU-SILC van start, Roemenië in 2007, Zwitserland in 2008 en Kroatië introduceerden de enquête in 2010 (de gegevens voor Kroatië van 2008 en 2009 zijn gebaseerd op een andere gegevensbron – namelijk het budgetonderzoek. De EU-SILC omvat zowel een transversale als een longitudinale component.

Het besteedbaar inkomen van een huishouden wordt vastgesteld als de som van alle monetaire inkomsten uit alle bronnen van ieder lid van het huishouden (inclusief inkomsten uit arbeid, beleggingen en sociale uitkeringen) – vermeerderd met inkomsten op het niveau van het huishouden – na aftrek van belastingen en sociale premies. Om rekening te houden met de verschillen in omvang en samenstelling van de huishoudens, wordt dit totaal gedeeld door het aantal "volwassenenequivalenten" aan de hand van een standaardschaal, de zgn. gewijzigde equivalentieschaal van de OESO. Deze kent een gewicht van 1 aan de eerste volwassene binnen het huishouden toe, een gewicht van 0,5 aan elk volgende lid van het huishouden in de leeftijd van 14 jaar en ouder, en een gewicht van 0,3 aan leden van het huishouden jonger dan 14. De uitkomst hiervan, ook wel het equivalent besteedbaar inkomen genoemd, wordt aan elk lid van het huishouden toegekend. Voor het berekenen van armoede-indicatoren wordt het equivalent besteedbaar inkomen berekend aan de hand van het totale besteedbare inkomen van elk huishouden, gedeeld door de equivalente omvang van het huishouden; iedere persoon in het huishouden wordt dus geacht te beschikken over hetzelfde equivalente inkomen.

De inkomensreferentieperiode is een vaste periode van twaalf maanden (bijvoorbeeld het voorgaande fiscale of kalenderjaar) voor alle landen behalve het Verenigd Koninkrijk waarvoor de inkomensreferentieperiode het lopende jaar van de enquête is, en Ierland waarvoor een doorlopende enquête wordt gehouden en inkomensgegevens worden verzameld voor de periode van twaalf maanden vóór de enquête.

Het armoederisico wordt gedefinieerd als het aandeel van de bevolking met een equivalent besteedbaar inkomen dat onder de armoederisicodrempel ligt (uitgedrukt in koopkrachtstandaard (KKS), die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen. Volgens de besluiten van de Europese Raad wordt het armoederisicopercentage gemeten ten opzichte van de situatie in elke EU-lidstaat, en niet door de toepassing van één drempelwaarde. Dit percentage kan vóór of na sociale overdrachten worden berekend, waarbij het verschil de hypothetische gevolgen van de nationale sociale overdrachten voor de armoedebestrijding uitdrukt. Ouderdoms- en nabestaandenpensioenen worden beschouwd als inkomen vóór overdrachten en niet als sociale overdrachten. Er zijn verschillende analysen van deze indicator beschikbaar, bijvoorbeeld naar leeftijd, geslacht, activiteit, type huishouden of opleidingsniveau. Hierbij moet worden opgemerkt dat de indicator geen maatstaf voor welvaart is, maar een relatieve maatstaf is voor een laag huidig inkomen (in vergelijking met andere mensen in hetzelfde land), hetgeen niet per se duidt op een lage levensstandaard. Het EU-27-aggregaat is een populatiegewogen gemiddelde van de afzonderlijke nationale cijfers.

Context

Tijdens de Europese Raad van Laken in december 2001 hebben de Europese staatshoofden en regeringsleiders een eerste reeks gemeenschappelijke statistische indicatoren voor sociale uitsluiting en armoede goedgekeurd, die de subgroep indicatoren (SGI) van het Comité voor sociale bescherming (SPC) voortdurend bijstelt. Deze indicatoren zijn een essentieel onderdeel van de open coördinatiemethode, waarmee wordt toegezien op de vooruitgang die de EU-landen hebben geboekt bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

De EU-SILC is de referentiebron voor statistiek van inkomens en levensomstandigheden, en met name voor indicatoren voor sociale integratie. In het kader van de Europa 2020-strategie heeft de Europese Raad in juni 2010 een streefcijfer voor sociale integratie vastgesteld: in 2020 moeten ten minste 20 miljoen minder mensen in de EU risico lopen op armoede of sociale uitsluiting. De EU-SILC is de bron die wordt gebruikt om toezicht te houden op de voortgang op deze centrale doelstelling, die wordt gemeten met behulp van een indicator die zowel het armoederisico, de ernstige materiële deprivatie en het percentage mensen dat leeft in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit – zie het artikel over social integratie voor meer informatie.

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

  • Levensomstandigheden en welzijn (t_livcon), zie (in het Engels):
Inkomens en levensomstandigheden (t_ilc)

Databank

  • Levensomstandigheden en welzijn (livcon), zie (in het Engels):
Inkomens en levensomstandigheden (ilc)
Inkomensverdeling en financiële armoede (ilc_ip)
Financiële armoede (ilc_li)
Financiële armoede onder ouderen (ilc_pn)
Inkomensverdeling (ilc_di)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen en figuren (MS Excel)

Andere informatie

  • Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC)
  • Verordening (EG) nr. 1553/2005 van 7 september 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1177/2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC)
  • Verordening (EG) nr. 1791/2006 van 20 november 2006 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van … statistieken, …, in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië

Externe links

Zie ook