Statistics Explained

Archive:Onderwijs en opleidingstatistieken op regionaal niveau

Revision as of 14:32, 6 November 2012 by Verdodo (talk | contribs)
Gegevens van februari 2012. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank.

Onderwijs, Beroepsopleiding en een leven lang leren spelen een essentiële rol in de economische en sociale strategieën van de Europese Unie (EU). Dit artikel gaat over de regionale onderwijsstatistieken van Eurostat en geeft informatie over de inschrijvingen, het opleidingsniveau en de deelname. Deze indicatoren kunnen worden gebruikt om de vooruitgang op regionaal niveau te bestuderen aan de hand van een reeks referentiedoelen. Onderwijs is namelijk een van de vijf centrale pijlers van de groeistrategie van Europa, Europa 2020.

Kaart 1: Onderwijsdeelname van vierjarigen in het voorschools en basisonderwijs (ISCED-niveaus 0 en 1), per NUTS-2-regio, 2010 (1)
(in % van vierjarigen)
Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 2: Studenten van 17 jaar in alle onderwijsniveaus (ISECD-niveaus 0-6), per NUTS-2-regio, 2010 (1)
(in % van zeventienjarigen)
Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 3: Voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters, per NUTS-1-regio, 2010 (1)
(% van 18- tot 24-jarigen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 4: Totaal aantal studenten in het tertiair onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6), als percentage van de bevolking in de leeftijd van 20-24 jaar, per NUTS-2-regio, 2010 (1)
(%)
Bron: Eurostat (educ_regind)
Kaart 5: Personen van 30-34 jaar die tertiair onderwijs (ISCED- niveau 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS-1-regio, 2010 (1)
(in % van 30- tot 34-jarigen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Kaart 6: Personen van 25-64 jaar die tertiair onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6) hebben voltooid, per NUTS-2-regio, 2010 (1)
(in % van 25- tot 64-jarigen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_11)

Belangrijkste statistische resultaten

Volgens de cijfers voor de EU-27 voor 2009 waren ongeveer 93 miljoen studenten ingeschreven in het reguliere onderwijssysteem, dat alle opleidingsniveaus omvat, van basisonderwijs tot en met postdoctoraalstudies (maar geen voorschools onderwijs); bovendien waren er 14,6 miljoen leerlingen ingeschreven in het voorschoolse onderwijs in de EU 27.

Onderwijsdeelname van vierjarigen

De leeftijd waarop de leerplicht begint, verschilt per lidstaat: in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) begint de leerplicht met vier jaar en in de andere EU-regio’s met vijf, zes of zeven jaar; het voorschoolse onderwijs is in de meeste EU-lidstaten niet verplicht.

De Europa 2020 strategie is gericht op het stimuleren van de deelname van jonge kinderen aan de voorbereiding op het begin van het verplichte onderwijs. Een van de belangrijkste doelstellingen is het verhogen van het percentage van de kinderen die aan het voorschoolse onderwijs deelnemen tot ten minste 95 % in het jaar 2020.

Kaart 1 laat zien dat 90,5 % van de vierjarigen in 2005 deelnam aan het voorschoolse of het basisonderwijs in de EU-27. Er waren 48 regio’s in de EU waar in 2010 meer dan 99 % van de vierjarigen deelnam aan het voorschools of basisonderwijs; de meeste daarvan lagen in Frankrijk (18 NUTS-2-regio’s), Spanje (11 regio’s), het Verenigd Koninkrijk (7 NUTS-1-regio’s), België (5 regio’s) en Italië (4 regio’s). Ook heel Nederland bevond zich boven dit niveau, net als een regio in Denemarken en een in Oostenrijk. De onderwijsdeelname van vierjarigen was in het algemeen hoog in België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (behalve Schotland), alsmede in IJsland en Noorwegen. Daarentegen was in Griekenland, Ierland en in de meeste regio’s van Polen en Finland minder dan 70 % van de vierjarigen ingeschreven; dit gold ook voor Zwitserland, Kroatie, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en voor alle regio’s in Turkije.

Onderwijsdeelname van zeventienjarigen

Het aantal zeventienjarigen in het onderwijs (op alle niveaus) in de EU-27 bedroeg in 2009 5,2 miljoen, ofwel 88,3 % van alle zeventienjarigen. De leeftijd van 17 is belangrijk omdat dit vaak de leeftijd is waarop jongeren moeten kiezen of zij onderwijs blijven volgen, een vorm van opleiding kiezen of werk zoeken. Het aandeel zeventienjarigen die onderwijs volgen ten opzichte van de totale populatie van zeventienjarigen bedraagt meer dan 80 % in de overgrote meerderheid van de EU- regio’s en in de niet-lidstaten die op Kaart 2 te zien zijn. Dat betekent dat jongeren van deze leeftijd om diverse redenen ook na de leerplichtige leeftijd nog steeds onderwijs volgen. In verscheidene regio’s was het aantal zeventienjarigen in het onderwijs hoger dan het aantal zeventienjarigen dat in die regio woonde; dit kan bijvoorbeeld komen doordat studenten in een bepaalde regio wonen en in een andere regio (of een ander land) een instelling bezoeken die een specifieke cursus of opleiding aanbiedt.

Er waren 23 regio’s in de EU waar in 2010 minder dan vier van de vijf zeventienjarigen onderwijs bleven volgen. Verscheidene daarvan lagen in Oost-Europa, zoals zeven regio’s in Roemenië en twee in Bulgarije, terwijl ook in de eilandenregio’s Illes Balears (Spanje), Malta en Açores (Portugal) de percentages relatief laag waren. Lage percentages werden ook geregistreerd in vier regio’s in Noord-Italië (de zelfstandige provincies Bolzano/Bozen en Trento, alsmede Lombardia en Valle d’Aosta/Vallée d’Aoste), en drie NUTS-1-regio’s in het Verenigd Koninkrijk (East Midlands, Yorkshire and the Humber, en Wales). Er waren nog vier landen met elk één regio waar minder dan 80 % van de zeventienjarigen onderwijs bleef volgen. Dit waren: de provincie Vlaams-Brabant in België (2007), Strední Cechy in Tsjechië, Guyane in Frankrijk en Niederösterreich in Oostenrijk. Hierbij moet worden opgemerkt dat sommige studenten die in een bepaalde regio wonen naar een andere regio moeten reizen (of naar een ander land in het geval van Malta) om hun opleiding voort te zetten.

Voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters

De indicator die informatie geeft over “voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters” geeft het percentage personen weer in de leeftijdsgroep 18-24 jaar die niet meer dan lager secundair onderwijs hebben afgerond en die geen voortgezet onderwijs of vervolgopleiding volgen: ongeveer 14,1 % van de 18- tot 24-jarigen in de EU-27 werden in 2010 aangemerkt als voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters in 2010, waarbij het percentage bij de mannen (16,0 %) hoger was dan bij de vrouwen (12,1 %).

Zoals Kaart 3 laat zien, verschilde het percentage voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters in 2010 aanzienlijk binnen de EU. In 26 NUTS-1-regio’s werd 10 % of minder van de bevolking van 18-24 jaar aangemerkt als voortijdig onderwijs-en opleidingsverlater; daardoor hadden zij al een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie bereikt. Deze regio’s lagen in 15 verschillende lidstaten, waaronder Tsjechië, Litouwen, Luxemburg, Slovenië en Slowakije (die allemaal één regio op NUTS-1-niveau vormen); het hoogste aantal regio’s lag in Polen (alle zes Poolse regio’s), Duitsland (drie regio’s) en Oostenrijk (alle drie Oostenrijkse regio’s), Frankrijk en Zweden (twee regio’s). Het laagste aandeel voortijdige verlaters werd geregistreerd in de regio Poludniowy (Polen), namelijk 3,8 %.

In 14 NUTS-1-regio’s bedroeg het aandeel voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters 20 % of meer van de bevolking van 18-24 jaar. Deze regio’s waren verspreid over zes verschillende lidstaten, en waren voornamelijk te vinden in Zuid-Europa: zes van de zeven Spaanse regio’s, alle drie regio’s in Portugal, twee in het zuiden van Italië, en één in Griekenland, Malta (het hele land op NUTS-1-niveau) en Roemenië. De hoogste percentages van voortijdige schoolverlaters waren te vinden in drie eilandregio’s, namelijk de Portugese eilandregio’s Açores en Madeira, alsmede Malta. Hierbij moet worden opgemerkt dat jongeren die op een van deze eilanden officieel bij hun ouders wonen, wellicht een opleiding op het vasteland of in het buitenlandland volgen. Daarom moet de indicator met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd wanneer veel studenten hun regio verlaten om elders te gaan studeren.

Studenten in het tertiair onderwijs

Het tertiair onderwijs is het opleidingsniveau dat wordt geboden door universiteiten, hogere beroepsopleidingen, technologische en andere instituten die academische titels toekennen of beroepscertificaten afgeven. In 2009 (academisch jaar 2008/2009) bedroeg in de EU 27 het aantal studenten in het tertiair onderwijs 19,5 miljoen; dit was 61,3 % van alle 20- tot 24-jarigen.

Kaart 4 toont het aantal studenten in het tertiaire onderwijs per regio in verhouding tot het aantal 20- tot 24-jarige inwoners van die regio: dit geeft een indruk van de aantrekkelijkheid van de regio voor studenten in het tertiair onderwijs. Het is echter mogelijk dat sommige studenten niet in de regio woonden waar zij studeerden. Daarom zijn er enkele regio’s met zeer hoge waarden (sommige meer dan 100 %) omdat daar grote universiteiten en andere instellingen voor tertiair onderwijs zijn gevestigd; deze percentages wijzen erop dat zij veel studenten van buiten de regio aantrekken. Ook moet worden opgemerkt dat door het bevorderen van studie en opleiding voor alle geledingen van de maatschappij, studenten van het tertiaire niveau steeds vaker buiten de traditionele groep van 20-24 jaar vallen (die wordt gebruikt als noemer voor deze verhouding).

Tien van de 15 regio’s die in 2010 meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20-24 jaar hadden, waren hoofdstedelijke regio’s: Bucuresti – Ilfov (Roemenië), Praha (Tsjechië), Bratislavský kraj (Slowakije), Wien (Oostenrijk), Zahodna Slovenija (Slovenië), Région de Bruxelles-Capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest (België, gegevens over 2008), Mazowieckie (Polen), Attiki (Griekenland), Közép-Magyarország (Hongarije) en Lisboa (Portugal). Een van de andere vijf regio’s met meer studenten in het tertiaire onderwijs dan inwoners van 20-24 jaar bevond zich in België, en de andere vier lagen in Griekenland – in deze vier Griekse regio’s was het verschil tussen het aantal studenten in het tertiaire onderwijs en het aantal inwoners van 20-24 jaar nog groter dan in de hoofdstedelijke regio Attiki. In Bulgarije, Denemarken, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Finland en het Verenigd Koninkrijk waren het de hoofdstedelijke regio’s die de hoogste concentratie van tertiaire studenten hadden, maar geen 100 %. Duitsland was de enige lidstaat die een uitzondering op deze regel vormde, met de hoogste concentratie van tertiaire studenten in Hamburg (75,6 %) en Bremen (74,1 %), en niet in Berlijn (67,3 %). In Nederland had Groningen (89,8 %) de hoogste concentratie tertiaire studenten, terwijl dit in Zweden Övre Norrland (97,5 %) was.

Tertiair opleidingsniveau

De Kaarten 5 en 6 geven nog twee indicatoren betreffende het tertiair onderwijs weer. De eerste betreft het opleidingsniveau van een relatief jonge leeftijdsgroep, namelijk die van 30-34 jaar, waarin wordt aangegeven welk percentage tertiair onderwijs heeft voltooid. De tweede kaart betreft de leeftijdsgroep 25-64 jaar, en verschaft informatie over het aandeel van de actieve bevolking dat tertiair onderwijs heeft voltooid.

In de EU-27 in haar geheel had in 2010 iets meer dan een derde (33,6 %) van de 30- tot 34-jarigen tertiair onderwijs voltooid. Deze cijfers bevestigen de veronderstelling dat het aandeel van de EU-bevolking dat een hogere studie heeft voltooid, is toegenomen. Deze tendens stemt overeen met een van de doelstellingen van Europa 2020, namelijk dat in 2020 ten minste 40 % van de 30- tot 34-jarigen een opleiding op tertiair niveau heeft afgerond.

Kaart 5 laat zien dat er in 2010 in de lidstaten 28 regio’s waren (van de 91 regio’s op NUTS-1-niveau waarvoor gegevens beschikbaar zijn) waar meer dan vier van de tien 30- tot 34-jarigen een tertiair opleidingsniveau had bereikt; cijfers van meer dan 40waren er ook in Noorwegen, Zwitserland en IJsland. Anderzijds waren er negen regio’s waar minder dan een van de vijf 30- tot 34-jarigen op een tertiaire opleiding kon bogen. Drie van deze negen regio’s lagen in Roemenië, waaronder de regio met het laagste percentage – Macroregiunea doi (14,3 %) – en nog drie bevonden zich in Italië, terwijl Griekenland, Duitsland en Hongarije elk één dergelijke regio hadden. In de kandidaatlidstaten was het percentage in alle regio’s, behalve één in Turkije (Bati Anadolu) lager dan 20.

Aangezien de meeste personen van 30 34 jaar hun tertiaire opleiding vóór de leeftijd van 30 jaar hebben afgerond, kan deze indicator ook worden gebruikt om de aantrekkingskracht van regio’s voor hoogopgeleiden te bepalen. Meer dan de helft van de 30- tot 34-jarigen die woonden in London (Verenigd Koninkrijk), Noreste en de Comunidad de Madrid (beide Spanje) en Île de France (Frankrijk) had een tertiaire opleiding voltooid.

Kaart 6 toont het aandeel van de bevolkingsgroep in de leeftijd van 25-64 jaar dat met succes de universiteit of vergelijkbaar onderwijs (op tertiair niveau) had afgerond; het demografisch profiel van een regio heeft een zekere invloed op het opleidingsniveau, aangezien jongere generaties vaak hogere niveaus behalen dan oudere generaties. In 2010 had gemiddeld 25,9 % van de beroepsbevolking (25-64 jaar) in de EU-27 een tertiaire opleiding voltooid.

Er waren in de EU 14 NUTS-2-regio's (van in totaal 266 regio's) waar meer dan 40 % van de bevolking van 25-64 jaar een tertiaire opleiding had afgemaakt. Vijf van deze regio's lagen in het Verenigd Koninkrijk (vier in en rond Londen en de vijfde in het noordoosten van Schotland, waar assistentie voor de olie- en gaswinning in de Noordzee wordt verleend), drie in België (in en rond de hoofdstad). De andere bevonden zich in de hoofdstedelijke regio's van Denemarken, Zweden, Finland en Spanje, alsmede in País Vasco (Spanje) en in Utrecht (Nederland). Buiten de EU-lidstaten had ook in Oslo (Noorwegen) en Zürich (Zwitserland) meer dan 40 % van de bewoners van 25-64 jaar een tertiaire opleiding.

Onder aan de ranglijst stonden 36 regio's waar 15 % of minder van de bevolking tussen 25 en 64 jaar een tertiaire opleiding had genoten. Daarvan lagen er twaalf in Italië (net iets meer dan de helft van alle Italiaanse regio's), zeven in Roemenië (alle behalve de hoofdstedelijke regio Bucuresti – Ilfov), zes in Portugal (alle behalve de hoofdstedelijke regio Lisboa), vier in Tsjechië, twee in Griekenland en Slowakije, en één regio in Hongarije en Oostenrijk; ook in Malta (dat slechts een NUTS-2-regio vormt) bedroeg het aandeel minder dan 15 %. Binnen elk land waren de regio's met het laagste percentage inwoners in de werkzame leeftijd met een tertiaire opleiding vaak geconcentreerd in landelijke en afgelegen regio's – bijvoorbeeld de eilandregio Açores (Portugal) of Valle d’Aosta/Vallée d’Aoste (Italië).

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Aangezien de opzet van het onderwijsstelsel verschilt van land tot land, is een kader voor het verzamelen, opstellen en indienen van regionale, nationale en internationale onderwijsstatistieken en -indicatoren een voorwaarde voor vergelijkbaarheid. De Internationale standaardclassificatie van het onderwijs (ISCED) vormt de basis voor de verzameling van gegevens op het gebied van onderwijs. ISCED-97, de huidige versie van de classificatie die in 1997 is geïntroduceerd, bevat een indeling van alle onderwijsprogramma's naar onderwijsgebied en -niveau. ISCED-97 presenteert standaardconcepten, -definities en indelingen. Een volledige beschrijving is beschikbaar op de website van het Unesco Institute for Statistics.

Eurostat verzamelt onderwijsstatistieken op Europees niveau in het kader van een gezamenlijk beheerde (UOE)-enquête waarbij de United Nations Educational, Scientific, and Cultural Organisation Institute for Statistics (UNESCO-UIS) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) betrokken zijn.

Leeftijd is doorgaans het enige criterium voor toelating tot verplicht basisonderwijs, dat in de meeste lidstaten begint op de leeftijd van vijf of zes jaar, hoewel die leeftijd in Bulgarije, de Baltische lidstaten, Finland en Zweden zeven jaar is, en in Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk) vier jaar. In het algemeen eindigt de schoolplicht bij -het voltooien van het lager secundair onderwijs, hoewel die in sommige landen doorloopt tot in het hoger secundair onderwijs. Gemiddeld duurt de schoolplicht negen tot tien jaar in de meeste EU- lidstaten, maar langer in Hongarije, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Op 17-jarige leeftijd moeten veel jongeren kiezen of zij op school willen blijven, een opleiding gaan volgen of een baan gaan zoeken.

Hoger secundair onderwijs begint meestal na het einde van de volledige leerplicht en voor toegang is over het algemeen negen jaar of meer voltijds onderwijs (vanaf het begin van het basisonderwijs) vereist. Het algemeen hoger secundair onderwijs omvat schoolprogramma's die, bij succesvolle afronding, meestal toegang geven tot programma's op universitair niveau. Het hoger secundair onderwijs heeft als voornaamste doel de leerlingen te laten kennismaken met de wereld van het werk en hen voor te bereiden op een voortgezette beroepsopleiding of voortgezet technisch onderwijs. Leerlingen beginnen over het algemeen op 15- tot 17-jarige leeftijd met het hoger secundair onderwijs en ronden het twee tot vier jaar later af. De begin- en eindleeftijd en de leeftijdscategorie zijn afhankelijk van het nationale onderwijsprogramma. Om toegang te krijgen tot het tertiair onderwijs, moet men gewoonlijk succesvol een programma op hoger secundair en/of postsecundair niet-tertiair niveau hebben afgerond.

Statistieken over onderwijsdeelname omvatten deelname aan alle initiële onderwijsprogramma's en alle volwasseneneducatieprogramma’s met inhoud die vergelijkbaar is met de initiële onderwijsprogramma's of die worden afgesloten met kwalificaties die vergelijkbaar zijn met de corresponderende initiële programma's. Zij omvatten ook leerlingtrajecten, met uitzondering van programma's die volledig werkgericht zijn en niet onder toezicht staan van een formele onderwijsautoriteit.

De indicator voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters geeft een aanduiding van het percentage personen in de leeftijd van 18-24 jaar die niet meer dan lager secundair onderwijs hebben afgerond (ISCED-niveaus 0, 1, 2 of 3c) en die geen voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding volgen.

Het opleidingsniveau wordt gedefinieerd als het aandeel personen van een bepaalde leeftijdsgroep (met uitzondering van degenen die geen antwoord hebben gegeven op de vraag over het hoogst behaalde onderwijs- of opleidingsniveau) die een bepaald opleidingsniveau hebben behaald.

NB: Kaart 2 en 4 combineren twee verschillende concepten, namelijk een teller gebaseerd op een telling van studenten die zijn geregistreerd naar de instelling waar zij zijn ingeschreven en een noemer die is gebaseerd op de bevolkingsstatistieken die zijn geregistreerd naar woonplaats. Daardoor stemt de regio van de studie niet altijd overeen met de regio van de woonplaats. Bovendien kunnen de aantallen studenten ook personen omvatten die niet in het bevolkingsregister zijn ingeschreven (bijvoorbeeld tijdelijke buitenlandse studenten). Het is daarom mogelijk dat in een regio meer dan 100 % van de populatie onderwijs van een specifiek niveau volgt (dit geldt vooral voor de hogere opleidingsniveaus, waar de mobiliteit van studenten steeds gebruikelijker wordt).

Context

Verscheidenheid van de nationale onderwijsstelsels

In februari 2011 keurde de Europese Commissie een mededeling goed met als titel “Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen” (COM(2011) 66). Hierin werd opgemerkt dat opvang en onderwijs voor jonge kinderen de basis is voor succes op het gebied van een leven lang leren, sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en latere inzetbaarheid, en dat dit met name nuttig is voor kansarme gezinnen en kinderen kan helpen ontsnappen uit de armoede of probleemgezinnen.

De meeste Europeanen volgen aanmerkelijk langer onderwijs dan het wettelijk vereiste minimum. Dit is de weerslag van de tendens om hoger onderwijs te volgen en van de toenemende deelname aan voorschools onderwijs en aan een leven lang leren, zoals oudere (volwassen) studenten die terugkeren naar de schoolbanken – vaak om zich om te scholen of zich voor te bereiden op een andere carrière.

Onderwijs, opleiding en meer in het algemeen een leven lang leven zijn van groot belang in zowel economische als sociale zin. De kansen die de EU haar burgers biedt om in een ander land te studeren, een opleiding te volgen of te werken, dragen in grote mate bij tot begrip van andere culturen, persoonlijke ontwikkeling en verwezenlijking van het volledige economische potentieel van de EU. Jaarlijks neemt ruimschoots een miljoen EU-burgers van alle leeftijden deel aan door de EU gefinancierde onderwijs-, beroepsopleidings- en burgerschapsprogramma's.

Onderwijs en opleiding 2020

Toch verlaat ongeveer een op de zeven kinderen de school of opleiding voortijdig en dit heeft zijn weerslag op het individu, de maatschappij en de economie. In januari 2011 keurde de Europese Commissie een mededeling goed met als titel “Voortijdig schoolverlaten aanpakken: een essentiële bijdrage aan de Europa 2020-agenda” (COM(2011) 18). Deze mededeling ging in op de redenen waarom de leerlingen de school voortijdig verlaten en gaf een overzicht van bestaande en geplande maatregelen om deze kwestie in de hele EU aan te pakken.

De politieke samenwerking binnen de EU is versterkt door middel van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010, waarin eerdere acties op het gebied van onderwijs en opleiding werden opgenomen. Dit programma werd opgevolgd door het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend als ET 2020) dat in mei 2009 door de Raad werd goedgekeurd. Hierin werd een aantal te bereiken benchmarks voor 2020 vastgesteld:

  • minstens 95 % van de kinderen tussen vier jaar en de leeftijd waarop het verplicht lager onderwijs start, moet deelnemen aan voorschools onderwijs;
  • het aandeel van laagpresterende vijftienjarigen met onvoldoende vaardigheden in lezen, wiskunde en natuurwetenschappen moet minder dan 15 % bedragen;
  • het aandeel van voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters moet minder dan 10 % bedragen;
  • het aandeel van 30- tot 34-jarigen met een tertiair opleidingsniveau moet minstens 40 % bedragen;
  • gemiddeld moet minstens 15 % van de volwassenen van 25 tot 64 jaar deelnemen aan een leven lang leren.

De indicator voor voortijdige onderwijs- en opleidingsverlaters is goedgekeurd als een van de indicatoren voor duurzame ontwikkeling onder het thema sociale inclusie. Samen met een indicator voor het aantal personen met een tertiair scholingsniveau zijn dit kernindicatoren van de Europa 2020-strategie. Deze en andere indicatoren werden geselecteerd om de voortgang te meten in de richting van een slimmere, groenere kenniseconomie, die een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang oplevert. In het vlaggenschipinitiatief “Jeugd in beweging” heeft de Europese Commissie haar voorstellen uiteengezet over de wijze waarop de EU haar Europa 2020-doelstellingen kan bereiken op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid, zowel nationaal als voor de EU in haar geheel.

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Education indicators - non-finance (t_educ_indic)

Databank

Regional education statistics (reg_educ)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen, figuren en kaarten (MS Excel)

Externe links

Zie ook