Statistics Explained

Statistieken inzake inkomensverdeling

Gegevens van september 2011. Meest recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, Hoofdtabellen en Databank.

Dit artikel bevat een analyse van recente statistieken over financiële armoede en inkomensongelijkheden in de Europese Unie (EU). Goede levensomstandigheden zijn afhankelijk van een groot aantal factoren, deels inkomensgerelateerd en deels niet-inkomensgerelateerd. De inkomensverdeling binnen een land geeft een beeld van de ongelijkheden: enerzijds kunnen ongelijkheden mensen stimuleren om hun situatie te verbeteren door te werken of nieuwe vaardigheden op te doen en door innovatie, maar anderzijds worden criminaliteit, armoede en sociale uitsluiting vaak met inkomensongelijkheden in verband gebracht.

Figuur 1: Armoederisicopercentage en -drempel, 2009
- Bron: Eurostat (ilc_li01) en (ilc_li02)
Tabel 1: Armoederisicopercentage na sociale afdrachten, 2007-2009
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li02)
Tabel 2: Armoederisicopercentage na sociale afdrachten naar meest frequente activiteit, 2009 (1)
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li04)
Figuur 2: Armoederisicopercentage voor en na sociale afdrachten, 2009 (1)
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li02) en (ilc_li10)
Figuur 3: Mate van ongelijkheid van inkomensverdeling, 2009
(verhouding inkomenskwintielen) - Bron: Eurostat (ilc_di11)
Figuur 4: Relatieve verhouding mediaan inkomen, 2009
(verhouding) - Bron: Eurostat (ilc_pnp2)
Figuur 5: Relatieve verhouding tussen mediaan inkomen onder armoederisicodrempel en die drempel, 2009
(%) - Bron: Eurostat (ilc_li11)

Belangrijkste statistische resultaten

Armoederisicopercentage en -drempel

In 2009 werd 16,3 % van de bevolking van de EU-27 geacht een armoederisico te lopen (zie figuur 1). Dit percentage, berekend als een gewogen gemiddelde van de nationale resultaten, verhult echter grote verschillen tussen de landen. In vier van de EU-lidstaten, namelijk Letland (25,7 %), Roemenië (22,4 %), Bulgarije (21,8 %) en Litouwen (20,6 %) zou meer dan een vijfde van de bevolking in armoede dreigen te vervallen. De laagste armoederisicopercentages werden vastgesteld in Tsjechië (8,6 %), Slowakije (11,0 %), Nederland (11,1 %) en Slovenië (11,3 %); IJsland (10,2 %) en Noorwegen (11,7 %) rapporteerden ook relatief lage percentages personen met armoederisico.

De armoederisicodrempel (ook weergegeven in figuur 1) is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen. Meestal wordt deze levensstandaard uitgedrukt in koopkrachtstandaard (KKS) om rekening te houden met de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de landen. De armoederisicodrempel verschilde in 2009 sterk tussen de lidstaten van KKS 2 066 in Roemenië en KKS 3 452 in Bulgarije tot een niveau tussen KKS 11 000 KKS en KKS 12 000 in vier lidstaten (Zweden, Oostenrijk, Nederland en Cyprus), met een piek in Luxemburg van KKS 16 226; de armoedegrens lag ook relatief hoog in IJsland, Noorwegen en Zwitserland (in elk van deze landen boven KKS 12 000).

In het algemeen is het armoederisico (na sociale overdrachten) van het ene op het andere jaar stabiel (zie tabel 1). Tussen 2008 en 2009 waren er enkele uitzonderingen op deze regel: Luxemburg (met een stijging van 1,5 procentpunten van 13,4 % in 2008 tot 14,9 % in 2009) en het Verenigd Koninkrijk (met een daling van 1,5 procentpunten van 18,7 % in 2008 tot 17,2 % in 2009).

Verschillende groepen in de samenleving zijn meer of minder kwetsbaar voor financiële armoede. In 2009 verschilde het armoederisicopercentage (na sociale overdrachten) tussen mannen en vrouwen relatief weinig (respectievelijk 15,4 % en 17,1 %). De verschillen werden groter wanneer de bevolking werd ingedeeld naar activiteit (zie tabel 2). Werklozen zijn een bijzonder kwetsbare groep: bijna de helft (45,3 % van de werklozen in de EU-27 liep in 2009 een armoederisico, waarbij Duitsland (62,0 %), Letland (56,7 %) en Estland (55,1 %) de hoogste percentages hebben en vijf andere lidstaten rapporteerden dat meer dan de helft van de werklozen risico op armoede liepen. Ongeveer één op zes gepensioneerden in de EU-27 (15,4 %) liep in 2009 risico op armoede; dit cijfer lag veel hoger in Letland, Cyprus, Estland en Bulgarije, waar ruim een derde van de gepensioneerde bevolking een armoederisico liep. Mensen die werken, lopen veel minder risico op armoede (8,4 % in de EU-27), hoewel de percentages in Roemenië (17,6 %) en Griekenland (13,8 %) toch relatief hoog lagen.

Maatregelen voor sociale bescherming kunnen worden gebruikt om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, bijvoorbeeld door middel van uitkeringen. Het succes van maatregelen voor sociale bescherming kan onder andere worden beoordeeld met behulp van indicatoren voor het armoederisico voor en na sociale overdrachten te vergelijken (zie figuur 2). In 2009 werd het armoederisico onder de bevolking van de EU-27 door de sociale overdrachten verkleind van 25,1 % vóór overdracht tot 16,3 % na overdracht, waardoor 35 % van de mensen die anders met armoede zouden worden bedreigd, boven de armoedegrens terechtkwam. Relatief gezien was de impact van sociale uitkeringen het laagst in Griekenland, Letland, Bulgarije, Spanje en Italië. Daarentegen kwam minstens de helft van alle personen in Ierland, Denemarken, Hongarije, Tsjechië, Oostenrijk en Zweden met een armoederisico als gevolg van sociale overdrachten boven de armoedegrens uit; dit was ook het geval in Noorwegen.

Inkomensongelijkheden

Regeringen, beleidsmakers en de maatschappij in het algemeen kunnen armoede en sociale uitsluiting niet bestrijden zonder de ongelijkheden in de samenleving te analyseren, of die nu economisch of sociaal van aard zijn. Gegevens over economische ongelijkheid zijn met name belangrijk om een schatting van relatieve armoede te maken, omdat de spreiding van economische middelen rechtstreeks van invloed kan zijn op de omvang en de ernst van de armoede (zie figuur 3). Er waren in 2009 grote ongelijkheden in de inkomensverdeling onder de bevolking van de EU-27: de 20 % van de bevolking met het hoogste equivalent besteedbaar inkomen verdiende 4,9 maal zo veel als de 20 % met het laagste equivalent besteedbaar inkomen. Deze verhouding varieerde sterk tussen de lidstaten, van 3,2 in Slovenië en 3,5 in Tsjechië en Hongarije tot 5,8 in Griekenland, 5,9 in Bulgarije, 6,0 in Spanje en Portugal, 6,3 in Litouwen, 6,7 in Roemenië en maar liefst 7,3 in Letland.

De ongelijkheden die veel verschillende groepen in de samenleving ondervinden, zijn van belang voor het vaststellen van bepaald beleid. Eén groep van specifiek belang zijn ouderen, wat deels een afspiegeling is van het groeiende aandeel 65-plussers in de Europese bevolking. Pensioenstelsels kunnen een belangrijke rol spelen in de bestrijding van armoede onder ouderen. Daarom is het interessant de inkomens van ouderen met de rest van de bevolking te vergelijken. In de hele EU-27 hadden 65-plussers in 2009 een mediaan inkomen van rond 86, % van het mediaan inkomen van de bevolking jonger dan 65 jaar (zie figuur 4). Hongarije en Luxemburg waren de enige lidstaten waar het inkomen van ouderen hoger lag dan dat van mensen onder 65 jaar. In Frankrijk, Roemenië, Polen en Oostenrijk was het mediaan inkomen van ouderen meer dan 90 % van dat van mensen jonger dan 65; dit was ook het geval in IJsland. Ouderen in Letland en Cyprus hadden daarentegen een mediaan inkomen dat minder dan 60 % bedroeg van dat van mensen onder 65 jaar; dit cijfer bedroeg tussen 60 % en 70 % in Bulgarije en Estland; deze relatief lage percentages komen in grote lijnen overeen met de pensioenrechten.

De ernst van de armoede, die helpt te kwantificeren hoe arm de armen precies zijn, kan worden gemeten aan de hand van de relatieve verhouding tussen het mediaan inkomen onder de armoederisicodrempel en die drempel. Het mediaan inkomen van personen met een armoederisico in de EU-27 lag in 2009 gemiddeld 22,4&nbsp%; onder de armoedegrens van 60 %. Van de in figuur 5 getoonde landen was de armoederisicokloof het grootst in Roemenië (32,0 %), Letland (28,9 %), Spanje (27,7 %) en Bulgarije (27,4 %), maar ook vrij groot in Griekenland (24,1 %) en Portugal (23,6 %). De kloof was het kleinst in Finland (15,1 %), gevolgd door Ierland en Malta (beide 16,2 %), Hongarije (16,3 %) en Nederland (16,5 %); de kloof was ook relatief klein in IJsland (16,4 %).

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

De EU-statistiek van inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC) ging in 2003 van start op basis van een gentlemen's agreement tussen Eurostat, zes lidstaten (Oostenrijk, België, Denemarken, Griekenland, Ierland en Luxemburg) en Noorwegen. Na de formele invoering in 15 landen in 2004 werd zij in 2005 uitgebreid tot alle lidstaten van de toenmalige EU-25, samen met IJsland en Noorwegen. Bulgarije ging in 2006 met de EU-SILC van start en Roemenië, Zwitserland en Turkije introduceerden de enquête in 2007. De gegevens voor Kroatië zijn gebaseerd op een andere gegevensbron, namelijk het budgetonderzoek.

De EU-SILC omvat zowel een transversale als een longitudinale component. Vergelijkingen van de levensstandaard tussen landen zijn vaak gebaseerd op het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. Deze cijfers zeggen echter weinig over de inkomensverdeling binnen een land. Dit artikel biedt informatie over inkomensverdeling en relatieve armoede.

Het besteedbaar inkomen van een huishouden wordt vastgesteld als de som van alle monetaire inkomsten uit alle bronnen van ieder lid van het huishouden (inclusief inkomsten uit arbeid, beleggingen en sociale uitkeringen) – vermeerderd met inkomsten op het niveau van het huishouden – na aftrek van belastingen en sociale premies. Om rekening te houden met de verschillen in omvang en samenstelling van de huishoudens, wordt dit totaal gedeeld door het aantal "volwassenenequivalenten" aan de hand van een standaardschaal, de zgn. gewijzigde equivalentieschaal van de OESO. Deze kent een gewicht van 1 aan de eerste volwassene binnen het huishouden toe, een gewicht van 0,5 aan elk volgende lid van het huishouden in de leeftijd van 14 jaar en ouder, en een gewicht van 0,3 aan leden van het huishouden jonger dan 14. De uitkomst hiervan, ook wel het equivalent besteedbaar inkomen genoemd, wordt aan elk lid van het huishouden toegekend. Voor het berekenen van armoede-indicatoren wordt het equivalent besteedbaar inkomen berekend aan de hand van het totale besteedbare inkomen van elk huishouden, gedeeld door de equivalente omvang van het huishouden; iedere persoon in het huishouden wordt dus geacht te beschikken over hetzelfde equivalente inkomen.

De inkomensreferentieperiode is een vaste periode van twaalf maanden (bijvoorbeeld het voorgaande fiscale of kalenderjaar) voor alle landen behalve het Verenigd Koninkrijk waarvoor de inkomensreferentieperiode het lopende jaar van de enquête is, en Ierland waarvoor een doorlopende enquête wordt gehouden en inkomensgegevens worden verzameld voor de periode van twaalf maanden vóór de enquête.

Het armoederisico wordt gedefinieerd als het aandeel van de bevolking met een equivalent besteedbaar inkomen dat onder de armoederisicodrempel ligt (uitgedrukt in koopkrachtstandaard (KKS), die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen. Dit percentage kan vóór of na sociale overdrachten worden berekend, waarbij het verschil de hypothetische gevolgen van de nationale sociale overdrachten voor de armoedebestrijding uitdrukt. Ouderdoms- en nabestaandenpensioenen worden beschouwd als inkomen vóór overdrachten en niet als sociale overdrachten. Er zijn verschillende analysen van deze indicator beschikbaar, bijvoorbeeld naar leeftijd, geslacht, activiteit, type huishouden of opleidingsniveau. Hierbij moet worden opgemerkt dat de indicator geen maatstaf voor welvaart is, maar voor een laag huidig inkomen (in vergelijking met andere mensen in hetzelfde land), hetgeen niet per se duidt op een lage levensstandaard. Het EU-27-aggregaat is een populatiegewogen gemiddelde van de afzonderlijke nationale cijfers. Volgens de besluiten van de Europese Raad wordt het armoederisicopercentage gemeten ten opzichte van de situatie in de afzonderlijke landen, en niet door de toepassing van één drempelwaarde op alle landen.

Context

Tijdens de Europese Raad van Laken in december 2001 hebben de Europese staatshoofden en regeringsleiders een eerste reeks gemeenschappelijke statistische indicatoren voor sociale uitsluiting en armoede goedgekeurd, die de subgroep indicatoren (SGI) van het Comité voor sociale bescherming (SPC) voortdurend bijstelt. Deze indicatoren zijn een essentieel onderdeel van de open coördinatiemethode, waarmee wordt toegezien op de vooruitgang die de EU-landen hebben geboekt bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

De EU-SILC werd ingevoerd om onderliggende gegevens voor deze indicatoren aan te leveren. De EU-SILC valt onder Verordening 1177/2003 en is nu de referentiebron voor statistiek van inkomens en levensomstandigheden, en met name voor indicatoren voor sociale integratie. In het kader van de Europa 2020-strategie heeft de Europese Raad in juni 2010 een streefcijfer voor sociale integratie vastgesteld: in 2020 moeten ten minste 20 miljoen minder mensen in de EU risico lopen op armoede of sociale uitsluiting. De EU-SILC is de bron die wordt gebruikt om de voortgang ten aanzien van dit streefcijfer te controleren, hetgeen wordt gemeten aan de hand van een gecombineerde indicator van het armoederisicopercentage, het percentage van de bevolking dat aan ernstige materiële deprivatie lijdt en het percentage van de bevolking dat in huishoudens met een zeer lage arbeidsintensiteit woont.

Meer informatie van Eurostat

Publicaties

Hoofdtabellen

Living conditions (t_ilc_lv)
Population structure (t_ilc_lvps)

Databank

Income distribution and monetary poverty (ilc_ip)
Monetary poverty (ilc_li)
Monetary poverty for elderly people (ilc_pn)
Distribution of income (ilc_di)

Speciale sectie

Brongegevens voor tabellen en figuren (MS Excel)

Methodologie / Metadata

Andere informatie

  • Verordening 1177/2003 van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC)
  • Verordening 1553/2005 van 7 september 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1177/2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC)
  • Verordening 1791/2006 of 20 November 2006 adapting certain Regulations and Decisions in the fields of ... statistics, ..., by reason of the accession of Bulgaria and Romania

Externe links

Zie ook